Lex Hoogduin: De Oostenrijkse School als leidraad

Lex Hoogduin: De Oostenrijkse School als leidraad

Politiek Geschiedenis
Lex Hoogduin (foto archief Lex Hoogduin)

Op zijn laatste werkdag als Hoogleraar Complexiteit en Onzekerheid in Financiële Markten en Instituties aan de Rijksuniversiteit Groningen sprak Financial Investigator met Lex Hoogduin over zijn interpretatie van de belangrijkste economische theorieën. ‘Ik ben tot de conclusie gekomen dat de Oostenrijkse School het beste bij mij past.’

Door Harry Geels

 

Er zijn verschillende economische systemen en scholen. Wat zijn de belangrijkste en hoe verhouden die zich tot elkaar?

‘Ik zou de beantwoording van deze vraag graag aanvliegen vanuit de drie grote macro-economische stromingen, te beginnen met de Keynesiaanse revolutie in de jaren dertig van de vorige eeuw. Op de keper beschouwd werd met Keynes de macro-economie als wetenschap geboren. Natuurlijk was er de klassieke school, bestaande uit onder andere de theorieën van Adam Smith en David Ricardo uit de 18e en 19e eeuw, maar die werd destijds gezien als een algemene economische school. Aan het eind van de 19e eeuw vond de marginalistische revolutie plaats, die de aandacht op het individu richtte. Met varianten op die neoklassieke school gingen we de jaren dertig van de vorige eeuw in. De mainstream macro-economie, die met de ideeën van Keynes in de jaren dertig voor het eerst vorm kreeg, ging de economie in modellen vatten en vormde de basis voor monetair en begrotingsbeleid. De these daarbij was dat de overheid met monetair en budgettair beleid voor (herstel van) volledige werkgelegenheid kan en moet zorgen. Als reactie op de Keynesiaanse visie dat de markteconomie niet automatisch voor volledige werkgelegenheid zorgt, ontstond het neoliberalisme. Dit gaat ervan uit dat markten goed werken, maar niet perfect zijn. Imperfecties moeten door overheidsbeleid worden gecorrigeerd. Dat gaat bijvoorbeeld om het bestrijden van monopolies en het beprijzen van externe effecten. Het mag duidelijk zijn waarom de jaren dertig de voedingsbodem waren voor het ontstaan van de Keynesiaanse macro-economie en het neoliberalisme. Men vond dat het kapitalisme faalde. Wat betreft het monetaire beleid was de visie vanaf de Keynesiaanse revolutie dat het monetaire beleid op de korte termijn macro-economische onevenwichtigheden in de reële economie kan bestrijden, maar dat het op de lange termijn neutraal is, dat wil zeggen: alleen van invloed op de inflatie, ofwel dat inflatie uiteindelijk een monetair fenomeen is. De achterliggende vrees in het gedachtegoed van Keynes en de macro-economische, Keynesiaanse scholen is dat er steeds vraagtekorten optreden en dat de centrale banken en overheden die steeds moeten wegwerken. De kans hierbij is overigens dat er dan te veel vraag wordt opgewekt. Dat bewijst de praktijk ook regelmatig. Kijk maar naar de jaren zeventig en het meer recente post-coronatijdperk.’

Nog even een stapje terug, de Keynesiaanse School kreeg toch ook weer navolging?

‘Inderdaad, het ging daarbij vooral om de vraag wat Keynes eigenlijk bedoelde met zijn nieuwe theorie. Laten we beginnen bij John Hicks, bekend van het IS=LM-model uit 1937. Zijn verklaring voor het niet goed functioneren van markten was dat prijzen en lonen niet voldoende flexibel waren. Zijn model is nog decennialang verder ontwikkeld. Hicks heeft de basis gelegd voor wat tegenwoordig het mainstream Keynesianisme is. Al snel stonden ‘leerlingen’ van Keynes op die stelden dat het bij Keynes niet gaat om te weinig flexibele lonen en prijzen, maar om het effect van het moeten beslissen bij fundamentele onzekerheid. Vertrouwen is echter broos omdat de toekomst per definitie onbekend is. Geld is een psychologisch ruilmiddel met de toekomst. Zakt het vertrouwen in, dan gaan mensen oppotten en als, vice versa, het vertrouwen toeneemt, dan durven ze weer te investeren en te besteden. In het eerste geval neemt de werkloosheid toe, in het tweede geval neemt die af. Voor de duidelijkheid: gebrek aan vertrouwen is geen marktimperfectie, maar iets dat zich altijd kan voordoen, omdat de toekomst nu eenmaal in onzekerheid is gehuld. Er kan zich altijd een vraagtekort voordoen en de overheid moet dat gat vullen om een recessie en werkloosheid te voorkomen. Deze stroming wordt de Post-Keynesiaanse School genoemd. Die school legt ook de nadruk op imperfecte concurrentie, gedreven door machtsverhoudingen in de kapitalistische economie. Daarmee werd een brug gebouwd naar de institutionele en marxistische economie. Er wordt daarbij een fundamentele tegenstelling tussen de belangen van arbeid en kapitaal gezien. Inflatie is geen puur monetair fenomeen, maar een institutioneel fenomeen, beïnvloed door machtsverhoudingen. De Moderne Monetaire Theorie (MMT) past in de Post-Keynesiaanse School. Hetzelfde geldt voor de recente aanbodinflatietheorie van Isabella Weber. Daarin kunnen bedrijven op grond van hun (tijdelijke) machtspositie de kosten niet alleen doorrekenen als deze stijgen, maar zelfs hun winstmarge vergroten. Politiek zijn Post-Keynesiaanse economen links.’

 

De Oostenrijkse School laat zien dat er in het kapitalisme geen fundamenteel conflict bestaat tussen de verschillende klassen.

 

Welke school spreekt u het meeste aan en waarom?

‘We zijn nog niet klaar met ons helikopterperspectief van de economische stromingen. Er is al vóór Keynes, in 1871, een andere school ontstaan als onderdeel van de eerdergenoemde neoklassieke stroming: de zogenoemde Oostenrijkse School. De grondlegger van deze school is Carl Menger. Hij kreeg navolging van Eugen von BöhmBawerk en Friedrich von Wieser. Daarna kwamen de nog altijd bekendste vertegenwoordigers van deze stroming: Ludwig von Mises en Friedrich Hayek. Deze school is fundamenteel verschillend van alle op Keynes geënte theorieën, door te veronderstellen dat ongeremd werkende markten geen langdurig onvrijwillige werkloosheid kennen en door uit te gaan van het ‘methodologisch individualisme’. We kunnen de economie en de processen daarin alleen maar begrijpen door individuen te bestuderen, in plaats van macro-economische aggregaten. Volgens de Oostenrijkse School is het menselijk bestaan onderhevig aan een beperkt aantal constanten. Von Mises stelde dat er bij mensen altijd sprake is van onrust en dat hun situatie nooit perfect is. Hieruit volgt het gegeven dat mensen ‘handelende’ wezens zijn. Dat wil zeggen dat ze intentioneel acteren en steeds proberen hun onrust te verminderen en hun positie te verbeteren. Een tweede gegeven is dat mensen verschillend zijn langs meerdere dimensies, zoals kennis en voorkeuren. De methode van de Oostenrijkers is om uit deze gegevenheden door te redeneren en er nieuwe stellingen van af te leiden, als een soort toegepaste logica. Een zo’n stelling is de Law of Association, die stelt dat mensen beter worden van specialisatie en vrijwillige ruil. Het doet begrijpen hoe een markteconomie en de beschaving zich hebben kunnen ontwikkelen, omdat mensen al ‘handelend’ dit hebben ontdekt. Je proeft in de Oostenrijkse School verwondering over hoe een steeds welvarender wordende maatschappij zich kan ontwikkelen, zonder centrale sturing. De school gaat niet uit van perfecte mensen of een perfecte wereld. Maar het vrije marktmechanisme levert volgens deze theorie in ieder geval drie dingen op: voortdurende verbetering van producten, verlaging van de kosten, en dat prijzen in de hele wereld, door samenwerking, naar een gelijk evenwicht tenderen. Het marktmechanisme is niet ontworpen, maar ontstaan door handelende individuen die allemaal hun eigen belangen nastreven, met als onbedoeld effect dat ze een marktorde creëren.

Voor het goed functioneren van het marktmechanisme is een niet of nauwelijks groeiende geldvoorraad een essentiële voorwaarde. Historisch gezien werd dit mogelijk gemaakt door de rol van goud (de gouden standaard) en/of zilver als geld. Een goed werkend prijsmechanisme aggregeert informatie en stemt vraag en aanbod op elkaar af. De overheid kan zich beperken tot het verzekeren van vrij- en zekerheden, zoals (contract)vrijheid, recht van eigendom en veiligheid. De Oostenrijkse School is een wetenschappelijke school, maar het mag geen verwondering wekken dat de meeste beoefenaren ervan politiek gezien klassiek liberalen of conservatief liberalen zijn.’

En hoe zit het met inflatie in de Oostenrijkse School?

‘Inflatie had, voordat het Keynesiaanse denken zijn intrede deed, een andere definitie dan nu: een vergroting van de geldhoeveelheid. Eén van de effecten van een vergroting van de geldhoeveelheid is dat alle prijzen na verloop van tijd de neiging hebben te gaan stijgen. Dat is de definitie van inflatie vandaag de dag geworden. De Oostenrijkse School stelt: ‘inflation is a policy’. Met de hedendaagse definitie verschuift het antwoord op de vraag waar inflatie vandaan komt van de centrale bank naar ondernemers, die immers de prijzen verhogen. Zie ook de discussie over ‘graaiflatie’ van dit moment. Het vergroten van de geldhoeveelheid leidt in de Oostenrijkse theorie niet alleen tot een algemene prijsstijging, maar ook tot een verkeerde aanwending van kapitaal en arbeid, met onhoudbare groei en een onvermijdelijke recessie als gevolg.’

 

Het vrije marktmechanisme levert volgens de Oostenrijkse School in ieder geval drie dingen op: voortdurende verbetering van producten, verlaging van de kosten, en dat prijzen in de hele wereld door samenwerking naar een gelijk evenwicht tenderen.

 

Welke analyse heeft de Oostenrijkse School van het socialisme?

‘De Oostenrijkse School heeft het socialisme, dat wil zeggen het publiek eigendom van de productiemiddelen, diepgravend geanalyseerd en geconcludeerd dat het socialisme niet kan werken en tot dictatuur en chaos leidt, en wel om drie hoofdredenen:

  1. Economische calculatie en rationeel beslissen is onmogelijk in een socialistische maatschappij.
  2. Het is ondoenlijk voor een centrale planner om gebruik te maken van alle noodzakelijke kennis en informatie, omdat die zeer verspreid is over alle mensen in de samenleving.
  3. Er is een onjuist mensbeeld. Dat mensen doelgericht voortdurend op zoek zijn naar verbetering van hun positie en daardoor worden gemotiveerd, en dat mensen van nature ongelijk zijn, wordt ontkend.

De Oostenrijkse theorie heeft geen opvatting over het streven naar gelijkheid. Ze neemt de doelen en waarden van mensen (en dus ook van socialisten) als gegeven aan. De Oostenrijkse econoom laat door logisch redeneren zien dat gelijkheid niet te bereiken is door het socialisme in te voeren, maar dat pogingen dat toch te doen tot geweld en chaos leiden. De analyse van de Oostenrijkse School laat ook zien dat er in het kapitalisme geen fundamenteel conflict bestaat tussen de verschillende klassen, zoals het Marxisme betoogt. Vrijwillig tot stand gekomen arbeidscontracten zijn in het belang van werkgever en werknemer. Kapitaalaccumulatie leidt tot hogere lonen en winsten.’

Waarom is het socialisme de afgelopen eeuw dan toch steeds weer populair geweest?

‘Mensen, vooral intellectuelen (waaronder opiniemakers), geloven liever in de maakbare samenleving dan in de onzichtbare hand van de vrije markt. Waarschijnlijk hebben mensen ook behoefte aan houvast, een Vadertje Staat die voor hen Utopia bouwt. Het voelt ook onrechtvaardig dat sommige mensen alles mee hebben en anderen niets. Dat moet de overheid dan maar corrigeren. Ik ben overigens pas na een lange worsteling – via aanvankelijk het mainstream macro-economische denken – tot de conclusie gekomen dat de Oostenrijkse School het beste bij mij past. Ik heb in de tussentijd ook nog naar een synthese tussen de scholen gezocht, maar die heb ik niet gevonden.’

 

De net zero-doelstelling in 2050 impliceert een complete verbouwing van het energiesysteem, en daarmee ook van de hele economie, in minder dan dertig jaar. Dat is een onmogelijke opgave, zelfs een denkfout.

 

De laatste tijd wordt in het kader van de klimaattransitie veel geschreven over ecosocialisme, ook wel post-growth of degrowth genoemd. Hoe plaatst u dat bij de systemen en stromingen die we eerder hebben besproken?

‘Ik kijk vooral als econoom en wetenschapper naar de klimaatdiscussie. Het is bijzonder dat men denkt dat door een doelstelling van ‘net zero’ in 2050 vast te leggen, mensen en bedrijven zouden weten wat ze moeten doen. En dat ze, als ze niet voldoende doen, moeten worden aangepakt. De net zero-doelstelling in 2050 impliceert een complete verbouwing van het energiesysteem, en daarmee ook van de hele economie, in minder dan dertig jaar. Dat is een onmogelijke opgave, zelfs een denkfout. Er is geen blauwdruk van hoe de maatschappij er in 2050 precies uit moet zien en volgens welk pad daar te komen. Net zero in 2050 is een ultieme vorm van maakbaarheidsdenken. In het huidige economische systeem kunnen we de doelstelling ook niet realiseren. Hoe dan wel? Degrowth? De vraag is ook hier hoe dat er precies uit moet zien. Verder heeft dat grote gevolgen voor de herverdeling van vermogen en het recht op eigendom, met heel ongewisse en potentieel ook voor de maatschappij destructieve gevolgen. Groene groei? Ook hier is de vraag hoe die er precies uitziet.

Het lijkt het verstandigste de doelstelling van net zero in 2050 los te laten en de focus van het beleid te leggen op aanpassing aan klimaatverandering, innovatie en de transitie naar een CO2-arm energiesysteem in een behapbaar tempo. Subsidies zouden moeten worden afgeschaft en de ‘vervuiler’ zou zo veel mogelijk moeten betalen. Daarmee wordt maximaal ingezet op marktwerking bij het vormgeven van de energietransitie. Er wordt zo voorkomen dat de energietransitie spaak loopt en dat we veel welvaart verliezen en de democratische rechtsstaat op het spel zetten door overmoedig te denken dat de overheid de samenleving en de economie van 2050 nu kan plannen. Let wel, ik ontken niet dat het klimaat verandert en ook niet dat onze uitstoot van broeikasgassen daarin een rol speelt. Wel meen ik uit de rapporten van het IPCC en ander wetenschappelijk werk op te kunnen maken dat er geen reden is om deze eeuw een existentiële crisis voor de mensheid te moeten vrezen als de CO2-uitstoot wereldwijd in 2050 netto niet tot nul is teruggebracht of de temperatuurstijging niet tot 2 graden beperkt blijft.’

Welke rol ziet u voor uzelf bij al deze ontwikkelingen?

‘Ik heb geen politieke ambities. Ik blijf vooral uitdragen wat ik de afgelopen vijftig jaar denk te hebben geleerd. Ik maak me zorgen over de polarisatie. Ik wil graag de inzichten van de Oostenrijkse School onder de aandacht brengen. Er zijn namelijk veel misvattingen over hoe markten écht werken. In discussies worden er vaak onterechte of klakkeloze aannames gedaan. Er wordt verder helaas ook aan de poten van de democratie en vrijheid gezaagd.’

 

IN HET KORT

De Keynesiaanse en PostKeynesiaanse School richten zich vooral op de macro-economie en kennen een belangrijke rol toe aan de overheid.

De Oostenrijkse School gaat uit van het individu en van de veronderstelling dat het individu, uit onvrede over zijn situatie, zijn positie steeds probeert te verbeteren.

Volgens de Oostenrijkse School zorgt het vrije markt-mechanisme voor voortdurende verbetering van producten, verlaging van kosten en evenwichtige prijzen.

De doelstelling van net zero in 2050 is niet reëel en gaat te veel uit van maakbaarheidsdenken.

Er moet maximaal worden ingezet op marktwerking bij het vormgeven van de energietransitie. Subsidies moeten worden afgeschaft.

 

Lex Hoogduin

Lex Hoogduin is Emeritus Hoogleraar. Aan de Rijksuniversiteit Groningen doceerde hij Monetaire Economie, Complexiteit en Onzekerheid. Eerder was hij onder andere Directielid bij de Nederlandsche Bank, Chief Economist van Robeco, Voorzitter van het bestuur van LCH. Clearnet, en adviseur van Wim Duisenberg, de eerste president van de ECB.

Bijlagen