Harry Geels: Waarom New York progressief stemt

Door Harry Geels
New York, het kloppend hart van de financiële wereld, is de laatste honderd jaar het bolwerk van de Democraten geweest. Er lijken grofweg vijf verklaringen te zijn voor deze paradox, variërend van psychologische motieven tot strategisch elitespel.
Al heel lang speelde een vraag, eigenlijk een schijnbare paradox, door mijn hoofd: ‘Hoe kan het dat New York City (NYC), nota bene gezien als de ‘hardste’ stad van de VS en de meest ‘kapitalistische’ stad van de wereld, al een eeuw lang Democratisch stemt. De laatste keer dat NYC Republikeins stemde, dateert alweer van 1924. Zelfs tijdens zogeheten Republikeinse ‘landslides’, zoals begin jaren zeventig (Nixon) en in de jaren tachtig (Reagan), hebben de Democraten altijd met een grote marge gewonnen.
Toen Joe Biden in 2020 tot president werd gekozen, stemde 76,2% op de Democraten. Trump kreeg maar 22,7% van de stemmen. Dat wist hij bij de laatste verkiezingen te vergroten tot 30,4%, nog altijd ruim minder dan de helft van de stemmen die Kamala Harris kreeg. Ik heb de afgelopen jaren regelmatig analisten en andere experts gevraagd naar deze schijnbare paradox. Op basis hiervan kom ik tot grofweg vijf hypothesen. Maar eerst de directe aanleiding voor deze column.
‘Zuidasboy’
Recent las ik een interessant essay van Lena Bril over haar dateleven met een ‘Zuidasboy’. ‘En niet zomaar een. Hij stond op de top van de apenrots, bovenaan de ladder van een prestigieus kantoor, inclusief een bijkomend salaris.’ Het was volgens Bril echter bijzonder dat hij zich niet interesseerde voor comfort, geld niet zag als een middel om te imponeren, en dat hij zich zorgde maakte over de biodiversiteit. Bovendien had hij ‘emotionele intelligentie in overvloed’.
Ook Bril leek geobsedeerd te zijn door de ‘schijnbare paradox’. Op zoek naar verklaringen kwam ze uit bij de Oostenrijkse filosoof Isolde Charim, die iets schreef over de vrijwillige onderwerping aan een ideaal, zodat mensen elke dag hun bed uit komen en een bijdrage willen leveren aan de maatschappij. En iets over jongere generaties die bij grote corporates ‘insecure achievers’ kunnen zijn en die - geholpen door educatieprogramma’s - obstakels overwinnen en zichzelf kunnen blijven doorontwikkelen.
Terzijde, het gaat dus niet alleen om NYC. De meeste grote Westerse steden zijn progressief, al springt NYC er wat betreft tegenstelling wél uit.
Schijnbare paradox
Hoe kan het dat NYC de bakermat van de Democraten is? Waarom heeft de Zuidasboy van Bril idealistisch-progressieve idealen? Hoe komt het dat vooral de laatste jaren juist de grote corporates progressieve programma’s als DEI en duurzaamheid hebben omarmd? Waarom hebben grote banken veel economen en hooggeplaatsten in dienst die (socialistische of links-liberale) politieke functies of ambities hebben?
1) Rijkdom opent weg naar idealen
De eerste hypothese komt uit de psychologie, bijvoorbeeld van de behoeftenpiramide van Abraham Maslow. Hierin wordt gesteld dat naarmate ‘lagere’ behoeftenlagen worden vervuld, zoals voeding, behuizing en bescherming, ‘hogere’ behoeften, zoals zelfontwikkeling en iets betekenen voor de maatschappij en het klimaat, kunnen worden vervuld. Een hoger salaris opent dus een weg tot meer idealistischere behoeftenbevrediging. Mensen die moeten overleven, zijn vooral bezig met basisbehoeften.
2) De stedelijk-landelijke politieke kloof
De tweede hypothese raakt een reeds bekend fenomeen, namelijk dat steden liberaler, vrijer en progressiever zijn dan het platteland. Leven in dichtbevolkte, diverse omgevingen vereist, volgens onder anderen Robert Putnam, een hoge mate van tolerantie, samenwerking en afhankelijkheid van openbare diensten (bijvoorbeeld openbaar vervoer, riolering, vangnetten). Plattelandsgebieden (vaker conservatief) zijn daarentegen gestructureerd rond zelfredzaamheid.
3) ‘Symbolisch kapitaal’
De derde hypothese stelt dat de wereld van het geld nauw verbonden is met andere sectoren, zoals die van de kunst en het (academisch) onderwijs: ook altijd belangrijke en vooral progressieve sectoren in de grote steden. Ze kunnen (financieel) niet zonder elkaar en ze versterken elkaar. Kijk bijvoorbeeld naar hoe grote banken vaak met kunst worden ‘opgesierd’. Volgens de Franse socioloog Pierre Bourdieu wordt macht niet alleen met geld onderhouden, maar ook met onderliggende structuren: het ‘symbolisch kapitaal’.
4) ‘Corporate socialism’
Dan een van mijn stokpaardjes, corporate socialism, ook wel de ‘corporate welfare state’ genoemd: grote bedrijven die feitelijk halve overheden zijn, direct of indirect gesteund, bijvoorbeeld met lagere belastingen of ‘too-big-to-fail’ steun bij grote crises. Grote corporates, bijna altijd actief in grote steden, zijn niet zelden pionnen bij het uitvoeren van (progressieve of controlerende) overheidsagenda’s, denk aan de poortwachtersfunctie van banken of de klimaatprogramma’s van elektriciteits- en energiebedrijven.
5) Elitair-strategisch liberalisme
Tot slot is er ondersteuning voor het idee dat rijke, hoogopgeleide elites in grote steden vaak progressief beleid steunen over onderwerpen als ras, geslacht en klimaat als een manier om hun sociale legitimiteit en imago te verbeteren. De conservatief David Brooks spreekt ook wel van ‘The Sins of the Educated Class’, ‘We preached empathy, but practiced meritocracy.’ Volgens een Harvard-studie identificeert meer dan twee derde van de afgestudeerden zich nu als ‘progressief of zeer progressief’.
In de Amerikaanse politiek is sinds de jaren zeventig de term ‘limousine liberalism’ in zwang geraakt. Een van de eerste keren dat het werd gebruikt, was door Mario Procaccino, een conservatieve Democraat die het opnam tegen John Lindsay in de burgemeestersverkiezingen van New York in 1969. Hij beschuldigde Lindsay, een rijke Republikein die liberaal was geworden, ervan een ‘limousine liberal’ te zijn, die zich niets aantrok van de zorgen van de arbeidersklasse.
Tot slot
Misschien zijn het democratische NYC of de progressieve Zuidasboy geen paradoxen, maar het logische gevolg van welvaart. Idealistisch zijn is nu eenmaal eenvoudiger met een goedgevulde bankrekening, een uitzicht op Central Park én een moreel profiel op LinkedIn. Wie weet is het ‘limousine liberalism’ geen hypocrisie, maar gewoon een nadere invulling van wat ik eerder in een column heb omschreven als ‘woke of consciëntieus kapitalisme’.
Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels