Kempen: Nu, Institutioneel over het nieuwe Pensioenakkoord

Kempen: Nu, Institutioneel over het nieuwe Pensioenakkoord

Pensioenstelsel
Pensioen (01)

Afgelopen zomer werd het nieuwe pensioenakkoord geïntroduceerd en eind december werd het consultatiedocument gepubliceerd met daarin een verdere uitwerking van het pensioenakkoord. In dit artikel vindt u een verfrissende kijk op het nieuwe pensioenakkoord en wordt in gegaan op wat het Nieuwe Pensioen Contract (NPC) betekent en wat de rol van de Wet Verbeterde Premieregeling (WVP) is.

1. WAT VALT ER TE KIEZEN IN HET NIEUWE PENSIOENAKKOORD?

In het nieuwe pensioenakkoord worden twee keuzes voorgelegd. Beide varianten combineren collectieve en individuele elementen:

Allereerst is er het Nieuwe Pensioencontract (NPC). Deze variant ligt het dichtst bij het huidige stelsel in termen van collectiviteit en solidariteit. Harde pensioenaanspraken bestaan niet meer en de premiesystematiek verandert. De deelnemers blijven samen in één gezamenlijke pot beleggen. Wat deze regeling toch individueler maakt dan voorheen is de toedeling van rendementen. De gezamenlijke pot wordt onderverdeeld in leeftijdscohorten. Elk leeftijdscohort heeft een andere risicohouding en krijgt dan ook via vooraf vastgestelde rekenregels een ander rendement toegekend. In deze regeling wordt een solidariteitsreserve geïntroduceerd, met als doel de risico’s tussen generaties te delen. Eigenlijk is het Nieuwe Pensioencontract een kruising tussen CDC en collectief individueel DC (CIDC).

Daarnaast bestaat de keuze voor de Wet Verbeterde Premieregeling, de WVP+. Deze variant is in feite gelijk aan de huidige CIDC-variant maar dan met de optie tot een collectieve uitkeringsfase. De opbouwfase vindt individueel plaats, dus daar heeft elke deelnemer zijn eigen potje.

2. DE PLUSSEN EN MINNEN VAN HET NIEUWE PENSIOENCONTRACT EN WVP

Een belangrijk verschil tussen NPC en WVP is dat deelnemers bij WVP hun eigen beleggingen hebben, zo kan er nooit discussie zijn over wie recht heeft op welk rendement en is er ook nooit een (on)bedoelde herverdeling. Hierdoor is het beter uitlegbaar. Zelfs enige intergenerationele risicodeling is mogelijk binnen de WVP+, mits er gekozen wordt voor de optionele solidariteitsreserve. Indien deze reserve wordt toegevoegd zou het NPC op basis van dit alles nagenoeg een ‘impliciete WVP+’ genoemd kunnen worden.

Een forse verbetering in het nieuwe contract is de differentiatie die mogelijk wordt tussen deelnemers als het gaat om hun persoonlijke beleggingsrisico’s en hun bijdrage aan, of opname uit, de buffers. Voorheen was dit een “one size fits all” aanpak.

Hier wordt echter ook een prijs voor betaald, in de vorm van complexiteit. Dit heeft met name betrekking op het houden van balans als het rendementsverschil tussen generaties te groot wordt. De regels rondom vaststelling en toezegging van de rendementen in het nieuwe contract zijn complex en subjectief. Dit leidt niet alleen tot een zware zorgplicht voor de fondsbestuurders, maar wellicht ook tot onbegrip en ontevredenheid bij deelnemers. Zeker omdat door de lage rente en hoge premie nieuwe toezeggingen extra kostbaar zijn. De complexiteit wordt vergroot doordat ook bestaande rechten worden ingevaren.

In de eerste versie van de uitwerking van het pensioenakkoord werd er gesproken over de toedeling van ‘beschermingsrendement’. Dit beschermingsrendement werd gedefinieerd als ‘zuiver’: een rendement op basis van de Rentetermijnstructuur. Dit betekent dat mismatch-risico in de renteafdekking via het overrendement onevenredig bij de jongere cohorten terecht komt. Al met al kan dit leiden tot het ongewenst delen van renterisico’s tussen generaties.

Om dit te voorkomen is in december de mogelijkheid voorgesteld separate beschermingsportefeuilles te hanteren en daarmee matchingrendement toe te delen in plaats van beschermingsrendement. Hiermee kan een ruimere definitie van matching instrumenten worden gehanteerd. Het delen van renterisico tussen jongeren en ouderen wordt hiermee in principe opgeheven.

3. IS DE WET VERBETERDE PREMIEREGELING (PLUS) ECHT EEN ALTERNATIEF MET NAME VOOR BESTAANDE OPBOUW?

Door de nieuwe toegevoegde flexibiliteit in het NPC neemt de discrepantie met WVP+ steeds verder af, het grootste verschil lijkt te zitten in het ‘eigenaarschap’ van pensioengeld. Waar de deelnemer in het NPC een aandeel heeft in het collectief, behoudt de deelnemer in de WVP+ eigen beleggingen (het eigen ‘potje’). Dit leidt ertoe dat de WVP+ in onze optiek minder complexiteit kent, maar anderzijds ook individueler is omdat er geen sprake is van herverdeling. Dit maakt dat een discussie over het invaren van bestaande pensioenrechten lastiger is, omdat er in feite nu sprake is van een collectieve afspraak. Voor nieuwe pensioenrechten is dit mogelijk eenvoudiger. Een ander nadeel is dat het bijlenen voor jongeren niet of moeilijk uitvoerbaar is. Door de lage rente en hoge premie staat de pensioenopbouw onder grote druk. Nog meer dan in het verleden zal risico moeten worden genomen om pensioen op te bouwen waarvoor een lange termijn een vereiste is. De vraag is natuurlijk of deze complexiteit en keuzes uitlegbaar zijn, zeker op momenten wanneer het tegen zit. Een openstaand vraagstuk bij WVP+ is hoe de uitkeringsfase wordt geregeld. Moeten pensioendeelnemers overstappen? En is in de uitkeringsfase het FTK of de NPC van toepassing?

4. HOE ZIT HET MET INVAREN IN BEIDE GEVALLEN?

De discussie over het invaren van de oude rechten verschilt weinig tussen het nieuwe pensioencontract en de WVP+: dit zal in veel gevallen de lastige discussie worden over de rekenrente, verwachte rendementen en wie wat heeft bijgedragen. Alle regelingen in het nieuwe pensioenakkoord zijn de facto DC. Echter, ‘niet kiezen’ is ook een keuze. Bij niet invaren blijft de huidige regeling in stand en worden de aanspraken verdeeld conform de regels van het FTK. Onduidelijk is wat die regels in de toekomst zullen zijn. De vraag is dan ook of dit een wenselijke keuze is. Uiteindelijk is het aan het fondsbestuur om aan te tonen wat het meest evenwichtig is voor de deelnemers: invaren of niet.

Een extra complicerende factor is de pensioenpremie. Welke premie is aanvaardbaar voor sociale partners en welke implicaties heeft dit op de verwachte rendementen en toezeggingen die indicatief worden gedaan voor bestaande en nieuwe pensioenrechten.

De discussie omtrent nieuwe rechten is wat eenvoudiger, door te starten met opbouw van nieuwe rechten in de WVP kunnen diverse voordelen worden gerealiseerd. Zo hebben werkgevers en pensioenfondsen tot eind 2021 de mogelijkheid om met behulp van de leeftijdsonafhankelijke premiefinanciering over te stappen voor bestaande werknemers.

5. HOE NU VERDER?

De gewijzigde pensioenregelingen dienen uiterlijk op 1 januari 2026 in te gaan. Dit lijkt nog ver weg, maar gezien het uitgebreide transitieproces zullen deze jaren hard nodig zijn. Niet ieder transitieproces zal hetzelfde zijn, maar ongeacht het type pensioenfonds en de achtergrond daarvan kunnen we wel een aantal dezelfde fases benoemen.

In de eerste fase dienen er door de sociale partners arbeidsvoorwaardelijke afspraken gemaakt te worden over de wijziging van de pensioenregeling en een evenwichtige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Deze fase zal naar verwachting het langst duren en voor de meeste discussie zorgen. De volgende twee fases betreffen de onderbrenging van het nieuwe pakket bij een pensioenuitvoerder, waarna in de laatste fase de implementatie hiervan volgt. Dit betreft dus het daadwerkelijk omzetten van bestaande pensioenaanspraken naar een nieuwe pensioenregeling. Om ervoor te zorgen dat het pensioenfonds tijdig klaar is voor het nieuwe wettelijke kader is het aan te raden de belangrijkste stappen en bijhorende resultaatafspraken vast te leggen als doelstellingen die binnen een bepaalde termijn behaald moeten worden.  Om te komen tot een nieuw pensioenstelsel is het zaak om met alle stakeholders in gesprek te gaan over de mogelijkheden en om een zorgvuldige afweging te maken vanuit het perspectief van werkgever(s), sociale partners en het fondsbestuur. Ondanks dat deze stappen nog ver weg lijken en relatief abstract zijn is ons advies om hier niet mee te wachten. Zo kunt u als pensioenfonds al starten met een verdere verdieping in de pensioenvormen, de keuzes daarbinnen en verkennende analyses ten aanzien van risicobereidheid. Wij hebben een 10-stappen plan voor u ter beschikking die u kunt gebruiken als leidraad.  Welke afwegingen ook een rol spelen en hoe u tot een keuze komt, Kempen denkt graag met u mee.