Pim Poppe: Landenrisico’s terug van weggeweest?

Pim Poppe: Landenrisico’s terug van weggeweest?

Risicomanagement

Door Pim Poppe, Managing Partner bij Probability & Partners

Toen ik in 1989 als jonge en ijverige macro-econoom bij het Economische Bureau van ING aan de slag ging, was het beoordelen van landenrisico een van mijn eerste taken. ING (of eigenlijk rechtsvoorganger NMB) had destijds met Brady bonds een enorme exposure in Midden-Amerika opgebouwd, dus landenrisico was allerminst triviaal.

In 1989, precies in de maand dat ik met werken begon, viel ook de Berlijnse Muur. Het inschatten van landenrisico werd ineens topprioriteit, omdat door het ontsnappen van de Oost-Europese landen aan de Russische invloed de mogelijkheden voor nieuwe markten enorm waren toegenomen. Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije transformeerden zichzelf naar democratische markteconomieën. Er ontstonden parlementaire democratieën, eigendomsrechten, afdwingbaarheid van eigendomsrechten met een rechtssysteem, vrije pers. Staatsbedrijven werden geprivatiseerd en het marktmechanisme werd geïntroduceerd.

Op basis van deze fundamenten ontstonden nieuwe bedrijvigheid en markteconomieën. Die boden kansen voor ING. Er waren natuurlijk ook risico’s op individuele leningen of investeringen, maar het risico op het niveau van het land als geheel was dominant en dat landenrisico moest worden ingeschat.

Het landenrisico behelst potentiële verliezen die kunnen ontstaan door politieke, economisch of sociale instabiliteit. Destijds zoomden we vooral in op begrotingstekorten, politieke stabiliteit, betalingsbalans, inflatie, convertibiliteit van de nationale munt, bewegelijkheid van de rentes en het monetair beleid. Daarnaast hadden ook corruptie, ongelijkheid, armoede, sociale onrust en protesten onze aandacht. De gedachte was dat het overal beter werd, maar dat terugval ook mogelijk was.

Op basis van die analyses deelden we landen in naar hoog-, midden- en laag risico. We stelden ook landenlimieten voor aan de Raad van Bestuur. Deze limieten waren gekoppeld aan de classificatie van landenrisico en het maximale verlies dat we op een land wilden lopen. Dat maximale verlies was op een bepaalde manier gekoppeld aan het eigen vermogen. Het denken in landenrisico was normaal.

Landenrisico werd minder belangrijk

In de jaren na de val van de Muur werd landenrisico steeds minder belangrijk. Grote politieke instabiliteit, onteigening, kapitaalrestricties et cetera verdwenen achter de horizon. Rechtssystemen en democratieën functioneerden min of meer goed. Voor internationaal beleggen en bankieren deed landenrisico er eenvoudig minder toe. De aandacht en het instrumentarium voor de beoordeling van landenrisico verdwenen. Het was niet meer relevant.

Ook institutionele beleggers hielden zich steeds minder bezig met het beoordelen en inschatten van landenrisico. Langzaam verdween de home bias in de beleggingen en werd beleggen volgens een wereldindex gebruikelijker.

Landenrisico is weer een interessante invalshoek

Nu anno 2025 zijn we weer op een historisch kantelpunt. In plaats van beter wordt het slechter. Landenrisico’s nemen niet af, maar toe. Geopolitieke fragmentatie, een handelsoorlog, een cyberoorlog, oorlog om zeldzame aardmetalen, oorlog om de steun van de opkomende landen. Bovendien hebben veel landen te maken met sociale onrust en protesten, politieke instabiliteit en kiezers die niet meer in de politiek of de democratie geloven. 

Veel landen zijn kwetsbaar. Maar er zijn verschillen. De vraag is daarom welke landen het kwetsbaarst zijn, waar de kansen op kapitaalrestricties, handelstarieven het grootst zijn, en waar de risico’s van de beleggingen te groot zijn. De vraag is of het interessant is je daarin te verdiepen en of het een as is waarlangs je de Strategisch Asset Allocatie mede wil vormgeven.

Twee visies

De laatste tijd begeleiden we vaker workshops en kennissessies over geopolitiek risico. We proberen besturen mee te nemen in de geopolitieke risico’s en de inschatting van deze risico’s. Ook helpen we met mitigerende maatregelen. Soms is de discussie alleen met de bestuurders, soms zijn er ook mensen van de belegginsorganisatie bij betrokken. Wij geven ingrediënten voor de discussie, waar grofweg twee verschillende visies te onderscheiden zijn:

  • De eerste visie is dat de markt gelijk heeft en dat we maximaal willen diversifiëren. Het willen verslaan van de markt en het aanpassen van de strategische asset allocatie heeft in het verleden altijd tegen ons gewerkt. We nemen de MSCI World Index als uitgangpunt in de ALM-studie en je moet van hele goeden huize komen om daarvan af te wijken. Dat we voor 70% in de VS zitten en daarvan voor 20% in de Magnificent 7, is geen probleem. Kortom we doen niets.
  • De tweede visie is dat door de grote weging van de VS in de aandelenportefeuille de risico’s van de VS te hoog zijn geworden. Op een of andere manier moet de aandelenweging van de VS omlaag. Tot op dit niveau is er overeenstemming binnen de tweede visie. Maar dan komt de vraag hoe de wegingen aan te passen. Er zijn verschillende alternatieven, op basis van risicoallocatie, op basis van een GDP-weging, of op basis van bijvoorbeeld een maximaal verlies van de dekkingsgraad. Het grote probleem met de tweede visie is dat er geen objectief antwoord is. De vraag is daarmee of je liever een objectief doch verkeerd antwoord hebt, of een subjectief en min or meer goed antwoord.

Het beoordelen van beleggingen langs de as van landenrisico was eens gemeengoed. Lange tijd was dat minder belangrijk, maar met de huidige fragmentatie van de wereldeconomie, met alle internationale spanningen, en met de sociale onrust binnen landen lijkt het raadzaam landenrisico weer een prominentere plek te gaan geven in de asset allocatie.