DNB: Energie-inflatie raakt lage inkomens harder

Huishoudens met een lager inkomen geven een groter deel van hun geld uit aan energie. Bij stijgende energiekosten, zoals we in de afgelopen jaren hebben gezien, worden zij daarom harder geraakt dan huishoudens die een hoger inkomen hebben. Om deze huishoudens te helpen is gerichte overheidssteun effectiever dan brede compensatie voor gestegen kosten. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van De Nederlandsche Bank.
Inflatie wordt gemeten door te kijken naar de prijsstijgingen van een gemiddeld mandje van goederen en diensten. Een van die mandjes is de basis voor de zogenaamde ‘Consumentenprijsindex’ (CPI). De afgelopen jaren zijn de prijzen van vrijwel alle producten in dat mandje flink gestegen, maar vooral bij energieprijzen ging het hard. In het piekjaar 2022 was de CPI-inflatie 10% op jaarbasis en bijna de helft daarvan werd veroorzaakt door gestegen energieprijzen. In 2024 is de totale inflatie weer afgenomen tot 3,3%. Maar dit betekent niet dat de inflatie voor ieder huishouden gelijk was. Het mandje aan producten is in de praktijk namelijk niet voor iedereen hetzelfde. Sommige huishoudens geven een groot deel van hun geld uit aan boodschappen of woonlasten, terwijl anderen juist relatief meer besteden aan kleding of vakanties.
Een duidelijk voorbeeld hiervan is energie. Uit een analyse van DNB blijkt dat huishoudens met lagere inkomens een groter deel van hun inkomen aan energie uitgeven dan huishoudens met een hoger inkomen. Met name in 2022 stegen de prijzen flink, als gevolg van de Russische inval in Oekraïne. Door die energiecrisis werd goed duidelijk wat verschillen in uitgaven kunnen betekenen voor inflatie op huishoudniveau. Het percentage van het inkomen dat aan energie wordt besteed – ook wel energiequote genoemd – bedroeg in dat jaar voor huishoudens met een laag inkomen 6% tegenover 2% voor huishoudens met hoge inkomens. Voor huishoudens die in 2022 een nieuw energiecontract moesten afsluiten was dit verschil nog groter. In 2023 moesten steeds meer mensen een nieuw contract afsluiten tegen hogere prijzen. Daardoor liep de energiequote in 2023 nog verder op: tot 7% voor huishoudens met een laag inkomen tegenover 2% voor de hoge inkomens.
Ook binnen de verschillende inkomensgroepen bestaan verschillen, bijvoorbeeld tussen huurders en huiseigenaren. In 2022 besteedden huiseigenaren met lage inkomens gemiddeld 9% van hun inkomen aan energie, terwijl huurders met lage inkomens in corporatiewoningen gemiddeld 6% kwijt waren, en in niet-corporatiewoningen 8%. Huishoudens met hoge inkomens hadden minder verschil. Zowel kopers als huurders met hoge inkomens gaven in 2022 ongeveer 2% van hun inkomen uit aan energie. Daarnaast speelt ook mee dat huishoudens met hoge inkomens hun gasverbruik sterker hebben verminderd, door bijvoorbeeld vaker zonnepanelen te installeren of over te stappen op elektrische verwarming. In 2022 had bijna de helft van de hoogste inkomens zonnepanelen, terwijl dit bij de laagste inkomens 13% was.
De rol van de centrale bank in relatie tot stijgende energieprijzen
DNB streeft naar een lage en stabiele inflatie van 2%. Als prijzen te sterk dreigen toe te nemen, probeert de ECB met renteverhogingen de economie af te koelen en de inflatie omlaag te brengen. Het kost tijd voordat renteverhogingen effect hebben op de inflatie. Daarnaast kan een al te drastische renteverhoging de economie onnodig schaden. Zoals bevestigd in de recente herziening van de monetaire strategie, richt de ECB zich daarom op de middellange termijn. Beperkte en tijdelijke afwijkingen van de inflatiedoelstelling hoeven niet problematisch te zijn, zolang de verwachting is dat de inflatie vanzelf en tijdig terugkeert naar de 2%.
Plotseling hogere inflatie als gevolg van stijgende energieprijzen is lastig op de korte termijn met monetair beleid te bestrijden. In dat geval kan de overheid ervoor kiezen om de effecten voor huishoudens te beperken. Vanuit onze rol als economisch adviseur vinden we het nuttig om de vormgeving van deze steun in kaart te brengen en de impact ervan op de overheidsfinanciën en de inflatie te meten. Indien hogere energieprijzen leiden tot generiek hogere inflatie, zoals bijvoorbeeld na de inval van Rusland in Oekraïne gebeurde, is dat een reden voor de ECB om de rente te verhogen om de inflatie te beteugelen.
Steunmaatregelen zijn effectief, maar kostbaar
Om de meest acute gevolgen van de energie-inflatie te dempen, nam de overheid tijdens de energiecrisis maatregelen om huishoudens te ondersteunen. Deze compensatiemaatregelen voorkwamen dat huishoudens er financieel flink op achteruit gingen. Zonder deze maatregelen zou het gemiddelde koopkrachtverlies 7% zijn geweest, en voor de huishoudens met de laagste inkomens zelfs 21%. Door de inkomens- en prijsmaatregelen is dit verlies voor een groot deel gedempt, naar een gemiddeld koopkrachtverlies van 6%. Voor de huishoudens met de laagste inkomens werd dit verlies teruggebracht naar 12%. Deze cijfers kunnen afwijken van de cijfers van het CPB en CBS omdat wij een andere definitie van koopkracht gebruiken.
Om de effecten van de energie-inflatie zo doeltreffend mogelijk te dempen, lag de focus op het ondersteunen van huishoudens die door deze hoge energieprijzen in de knel kwamen. Voor de huishoudens met de laagste inkomens had met name de energietoeslag van €1300 een groot effect. Deze toeslag werd toegekend aan huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum en richtte zich specifiek op de huishoudens waar de energie-inflatie de meest acute problemen veroorzaakte. Aan deze maatregel werd €1,4 miljard uitgegeven. Dankzij deze maatregel bleef het gemiddelde koopkrachtverlies beperkt tot 0,2 procentpunt. Voor de laagste inkomens kwam het verlies neer op 5 procentpunt.
Maar er was ook een energiecompensatie die via energieleveranciers aan álle huishoudens werd gegeven, van €380. Die maatregel kostte de schatkist €3,2 miljard en bracht het gemiddelde koopkrachtverlies terug met 0,7 procentpunt, voor de huishoudens met de laagste inkomens met 2 procentpunt. Dit laat zien dat gerichte inkomenssteun effectiever is in het dempen van de gevolgen van energie-inflatie voor lagere inkomens. Tegelijkertijd zorgt gerichtere steun ervoor dat het effect op inflatie beperkt blijft, omdat de totale extra overheidsuitgaven minder zijn.
Ook nam de overheid in 2022 prijsmaatregelen, zoals de verlaging van de btw op gas en elektriciteit en van de accijnzen op benzine, diesel en LPG. Uit onze analyse blijkt dat die minder doeltreffend zijn. Die maatregelen hebben het koopkrachtverlies gemiddeld met slechts 1 procentpunt verminderd. Voor huishoudens met lage inkomens was dit 2 procentpunt en bij huishoudens met hoge inkomens 0,5 procentpunt. Omdat huishoudens met lage inkomens relatief meer van hun inkomen aan energie uitgeven, profiteren zij dus ook relatief meer van steunmaatregelen.
Lager energieverbruik als bescherming tegen blijvend hoge energieprijzen
Hoewel de energieprijzen nu weer wat stabieler zijn, waren ze in 2024 nog altijd bijna twee keer zo hoog als in 2019. Ook zijn de olieprijzen recent weer gestegen als gevolg van de onrust in het Midden-Oosten. Dit kan gevolgen hebben voor zowel brandstofprijzen als gasprijzen.
Als energiekosten langer hoog blijven, is het economisch gezien verstandig om naast compensatieregelingen, maatregelen te nemen om de energiekosten van huishoudens te verlagen. Dit zorgt niet alleen voor een lagere energierekening, maar maakt huishoudens ook minder kwetsbaar voor schommelingen in energieprijzen.