Thijs Jochems: De AI-paradox: een ‘slimme’ economische stagnatie?

Thijs Jochems: De AI-paradox: een ‘slimme’ economische stagnatie?

Artificial Intelligence
Thijs Jochems (credits Ruben Eshuis Photography)

Waar je ook kijkt, je ziet overal nieuws over artificial intelligence (AI). Als je politici, economen en bedrijven moet geloven, komt er een nieuwe digitale dageraad. Miljarden vloeien naar startups die ‘iets met AI doen’, in de overtuiging dat we aan de vooravond staan van een nieuwe gouden eeuw. AI zal voor transformerende efficiëntiewinsten zorgen. Een mooie belofte, maar wordt die ook waargemaakt?

Door Thijs Jochems, Adviseur en Private Investor

In de productiviteitscijfers van de Westerse economieën zien we deze verwachting niet terug. Sinds de jaren ’80 vertraagt de groei van de productiviteit. Die groei – het met dezelfde inzet van mensen en middelen creëren van meer waarde – is de enige ware motor van duurzame welvaartsstijging. In 1987 formuleerde Robert Solow de ‘productivity paradox’ als volgt: ‘We see computers everywhere but in the productivity numbers.’ Hebben we bij AI met hetzelfde te maken?

Vele factoren, waaronder de maatstaven, spelen een rol. Dat het bbp geen adequate maatstaf is voor productiviteitsgroei, is genoegzaam bekend. Dat laten we voor wat het is.

De kern van de paradox ligt wellicht niet in de technologie zelf, maar in de toepassing ervan. Zoals bij alle innovatieve technologieën wordt het rendement niet door de technologie gemaakt, maar door de productieve toepassing. En hier zien we een cruciale splitsing. De belangrijkste factor zou wel eens kunnen zijn dat AI met name voor niet-productiviteitsverhogende activiteiten wordt gebruikt. Een groot deel van de AI-investeringen richt zich op wat we ‘verdringingssucces’ kunnen noemen: het beïnvloeden van consumptiegedrag om marktaandeel te veroveren. Denk aan de legers van briljante ingenieurs die algoritmes perfectioneren. Niet om onze logistieke ketens te optimaliseren, maar om onze aandacht een paar seconden langer vast te houden op een social media feed. Dit levert winst op voor één bedrijf, maar leidt niet tot maatschappelijke productiviteitstoename. Het is een zero-sum game binnen een stagnerende economie.

Natuurlijk, andere factoren zoals een onvermijdelijke implementatievertraging – vergelijkbaar met de decennia die nodig waren om elektriciteit volledig te integreren – en chronische meetproblemen in onze diensteneconomie spelen een rol. Maar de meest urgente vraag is of we ons kapitaal en talent wel op de juiste problemen richten.

De focus op de niet-productieve toepassing van AI is geen abstract academisch debat, maar betreft een directe bedreiging voor onze welvaart en democratie. De Westerse samenleving heeft te maken met vergrijzing. Minder arbeidskrachten betekent dat de productiviteit moét stijgen, willen we op de lange termijn een strijd over de verdeling van een krimpende welvaart voorkomen. Te grote ongelijkheid vormt een vruchtbare voedingsbodem voor polarisatie en populisme. Dat is niet goed voor de toekomst van de democratie.

Het voorgaande heeft ook praktische betekenis voor onder andere de pensioenfondsen met verplichtingen die tientallen jaren doorlopen. Zij zijn afhankelijk van veronderstelde rendementen die gebaseerd zijn op verwachte groei, en hun beleggingen zijn op deze aanname gebouwd. Geen groei, geen rendement. Adequate pensioenuitkeringen worden dan een maatschappelijk probleem.

De conclusie is: wees selectief. Politici en beleggers zullen goed moeten nadenken over welke AI-activiteiten en investeringen ze willen bevorderen dan wel financieren. Het is hun taak om kapitaal en beleid te sturen naar de toepassingen die echte maatschappelijke productiviteitsgroei opleveren. Onderscheid maken tussen investeringen die onze samenleving rijker maken en investeringen die slechts de status quo in stand houden, is van groot belang voor onze toekomst. Als we dat nalaten, investeren we niet in een rijkere toekomst, maar financieren we slechts een slimmere versie van economische stilstand.

 

 

Bijlagen