Cardano: Impact is fine, but don't compromise on financial results

Cardano: Impact is fine, but don't compromise on financial results

Impact beleggen
Duurzaam beleggen biodiversiteit (credits pixabay, Orlandow).jpg

Alleen klimaatmaatregelen die op korte termijn positieve invloed hebben zijn effectief. Impactbeleggers zouden om die reden vooral moeten investeren in bedrijven die snel kunnen bijdragen aan vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.

Het is één van de inzichten die Cees Dert opdeed met En-ROADS, de interactieve klimaatsimulator die is ontwikkeld door MIT en die inmiddels door honderdduizenden mensen in meer dan 160 landen is gebruikt. Dert heeft een groot deel van zijn loopbaan gewerkt als vermogensbeheerder, toezichthouder, bestuurder van pensioenfondsen en adviseur. Inmiddels is hij klimaatambassadeur voor En-ROADS en verzorgt hij workshops met de klimaatsimulator voor met name beleidsmakers en financiële professionals.

Meer inzicht in wat wel en niet werkt

Het basisscenario van En-ROADS gaat uit van een temperatuurstijging van 3,3˚C. “Dat is veel meer dan de 1,5˚C van het Parijsakkoord. Boven die anderhalve graad neemt het risico op onomkeerbare gebeurtenissen enorm toe. De klimaatsimulator geeft de deelnemer de mogelijkheid om circa twintig klimaatmaatregelen in te geven, zoals subsidiëren van hernieuwbare energie, kernenergie of technieken om CO2 te verwijderen uit de lucht. Dan komen onmiddellijk de gevolgen daarvan in beeld op temperatuurstijging, verlies aan biodiversiteit, ontbossing, oogsten, woestijnvorming en andere milieu-gerelateerde onderwerpen. Zo krijgen deelnemers meer inzicht in wat wel en wat niet werkt”, aldus Dert.

Opwarming is niet terug te draaien

De simulatie van En-ROADS is in eerste instantie gericht op beleidsmakers. “Maar als je weet wat werkt of niet, is het uiteraard ook bruikbaar voor beleggers en impactbeleggers. Je kunt dan immers de gevolgen zien van beleidsmaatregelen op de beleggingsportefeuille. Als een startup een briljant idee heeft dat pas over twintig jaar op grote schaal inzetbaar is, dan is dat weliswaar interessant, maar het gaat niet echt helpen om klimaatverandering tegen te gaan. De impactbelegger kan dan beter investeren in een bedrijf dat al over bewezen technologie beschikt die nu opgeschaald kan worden en die over vier of vijf jaar impact kan hebben. Want als we niets doen zijn we over tien jaar voorbij de 1,5 en kort daarop voorbij de 2˚C. Als dat eenmaal gebeurt ben je te laat, want opwarming is niet of nauwelijks terug te draaien.”

Klimaatverandering beperkt economische groei

Een andere eyeopener die uit de simulatie blijkt is dat het nemen van klimaatmaatregelen de economische groei niet beperkt. “Integendeel. Dat komt omdat klimaatverandering economische groei wèl beperkt. Als je die verandering tegengaat wordt de rem op groei van de economie juist minder. Er ontstaat weliswaar een economische herverdeling met het nemen van effectieve klimaatmaatregelen, maar dat gaat niet ten koste van economische groei.”

Geen concessies aan financieel rendement

Dert signaleert dat de intentie bij pensioenfondsen om ook met impact te beleggen breed aanwezig is. “Sommige zijn daar al tien jaar mee bezig. Persoonlijk vind ik dat pensioenfondsen primair tot taak hebben om een financieel goed pensioen voor hun deelnemers te realiseren. Maar er is niets op tegen als zij, zonder aan die taak concessies te doen, ook nog te investeren met positieve impact op milieu, sociale omstandigheden en ecologie. Geen concessies doen aan financieel rendement is dan wel mogelijk, maar dan moet je naar beleggingscategorieën in illiquide markten. Dan moet je wel goed kijken wat je koopt. Goed gespreide publieke beleggingen hebben een redelijke risicorendementsverhouding. In private markten moet je wel in top kwartiel zitten, dus vermogensbeheerders selecteren die tot de beste 25% behoren. Lukt dat niet, dan is het nog maar de vraag of private equity een betere risicorendementsverhouding geeft dan gewone aandelen. Dat geldt ook voor impactbeleggen.”

Engagement is effectief

Hoe duurzaam een beleggingsportefeuille uiteindelijk is heeft in de ogen van Dert ook veel te maken met perceptie en de vrees voor reputatieschade. “Kijk naar het reputatierisico van fossiele brandstof. Veel klimaatactivisten focussen enorm op een schone beleggingsportefeuille voor pensioenfondsen. Dat vind ik niet zo relevant. Een portefeuille is makkelijk aan te passen, door de vuile bedrijven te verkopen en in te ruilen voor schone bedrijven. Dat kan helpen om ESG-risico’s en reputatierisico te beperken, maar de wereld wordt daar niet beter van, omdat de vuile bedrijven dan blijven doen wat ze deden. Beter is dan engagement, zodat je bij voorkeur met samen met andere pensioenfondsen in gesprek gaat met die partijen. Dat is effectief, zo leert literatuur. Als je verkoopt, praat je niet meer mee.”

Niet focussen op een duurzame portefeuille

Dert pleit ervoor dat pensioenfondsen die willen bijdragen aan duurzaamheid niet focussen op een duurzame portefeuille. “Beter kunnen ze rapporteren hoeveel duurzamer hun beleggingen zijn geworden terwijl die in de portefeuille zaten. Een voorbeeld: pensioenfonds A belegt in onroerend goed en koopt vooral gebouwen en loodsen die slecht scoren op duurzaamheid. Vervolgens investeert dit pensioenfonds in verduurzaming van die gebouwen. Als dat eenmaal is gelukt, verkoopt het de gebouwen aan pensioenfonds B. Door de bril van activisten bezien is A slecht bezig, want dat heeft een slechte portefeuille qua duurzaamheid. B is top, want dat heeft duurzame gebouwen in portefeuille. Terwijl het overduidelijk is dat de bijdrage aan een betere wereld komt van A, en niet van B.”

Hoe meer geld hoe beter?

Hij is er geen voorstander van dat pensioenfondsen in de toekomst wettelijk verplicht zouden worden iets van hun rendement op te geven voor impactdoelen. “De vraag is dan waarom de deelnemers in een pensioenfonds daarvoor moeten gaan betalen. Terwijl we als maatschappij als geheel zouden moeten betalen. Ik vind niet dat pensioenfondsen als onderdeel van de maatschappij een grotere last moeten nemen dan andere deelnemers aan de maatschappij. Wel is het een taak van de overheid om het besef rond geld, welvaart en welzijn te vergroten. Materiële welvaart is slechts een klein onderdeel van de totale welvaart en welzijn. Onderzoek laat zien dat geld niet meer zoveel bijdraagt aan geluk als mensen economisch boven een bepaald basisniveau zitten. Terwijl onze economie in grote mate functioneert volgens het uitgangspunt ‘hoe meer geld hoe beter’.”

Gelijk speelveld binnen en buiten de EU

Andere manieren van boekhouden kunnen daar volgens Dert ook bij helpen. “Als een bedrijf gewin nastreeft gebruikt het veelal goederen die het niet betaalt en wel vervuilt, zoals grond en lucht. Die kosten komen vaak niet bij het bedrijf, maar elders terecht. De overheid kan er met wetgeving voor zorgen dat steeds meer van die externaliteiten voortaan wel worden beprijsd. Denk aan belasting op CO2-uitstoot of duurder watergebruik. Dan hebben bedrijven een economische incentive om rekening te houden met milieuaspecten. Eén van de redenen dat we nu in de problemen zitten is dat voor veel milieuaspecten die pricing niet is doorgevoerd. Ook kun je zaken verbieden door vergunningen al dan niet uit te geven. Het EUemissietradingsysteem lijkt goed te werken, in combinatie met een gelijk speelveld voor producten en diensten van binnen en buiten de EU. Verder kun je goed gedrag stimuleren èn slecht beleid bestraffen.”

 

Schaalgrootte is van belang

Schaalgrootte is sowieso van belang om effectief te verduurzamen. “Overheidssubsidie kan daarin een grote rol spelen. Kijk naar zonnepanelen en elektrische auto’s. Dankzij subsidies is nu het momentum bereikt dat subsidies niet meer nodig zijn, omdat ze economisch aantrekkelijk zijn geworden. Dat mechanisme kan ook voor andere producten gelden, bijvoorbeeld voor de diverse technieken om CO2 uit de lucht te halen, of om duurzaam voedsel te produceren. Dergelijke technieken verkeren in diverse stadia van technische volwassenheid. Het is interessant om te zien hoe de prijzen daarvan zich ontwikkelen. Het komt erop neer dat als een hoeveelheid die duurzaam is geproduceerd verdubbelt, de prijs ervan met 5% tot 20% daalt. Dat is een principe dat stamt uit 1936 en dat nog steeds van toepassing is. Het kan voor de overheid een valide overweging zijn om bepaalde producten te subsidiëren tot een zekere schaalgrootte is bereikt.”