Han Dieperink: De ideale omvang van de overheid

Han Dieperink: De ideale omvang van de overheid

Economie algemeen Politiek
Han Dieperink

Door Han Dieperink, geschreven op persoonlijk titel

De optimale omvang van de overheid is een vraagstuk dat al tientallen jaren de aandacht van onderzoekers trekt. De Amerikaanse econoom Arthur Laffer illustreerde begin jaren tachtig dat er een optimaal belastingtarief is dat de belastinginkomsten maximaliseert, maar dat de overheid veel kleiner moet zijn om het groeipotentieel te optimaliseren.

Sindsdien zijn er vele publicaties verschenen waarin wordt getracht het optimale aandeel van de overheid in het BBP te bepalen dat de groei van het BBP maximaliseert. Ondertussen zijn de totale overheidsuitgaven als percentage van het BBP in de 20e eeuw voortdurend gestegen en bereikte het vlak voor de coronapandemie een piek van 41% voor de OESO-landen. Inmiddels is wel duidelijk dat de economische groei heeft geleden onder de toename van belastingen en overheidsuitgaven, die in de meeste landen boven het optimale niveau lagen.

De overheid wordt vaak gezien als een corrigerende factor op de tekortkomingen en excessen van de markt. De overheid levert de publieke goederen die de markt niet kan leveren en verwijdert de verstoringen in de toewijzing van middelen als gevolg van externaliteiten.

Maar de overheidsmacht wordt ook gebruikt of misbruikt voor (politieke) doeleinden. Het maakt niet zoveel uit of er sprake van een democratie met elke vier jaar nieuwe beloftes aan de kiezers of een dictatuur die met lage energie- en voedselprijzen de bevolking tevreden probeert te houden. Steeds weer worden er nieuwe beloftes gedaan aan steeds grotere groepen in de samenleving.

Dat is volgens de middeleeuwse Arabische geschiedfilosoof Ibn Khaldoun de manier waarop elke samenleving uiteindelijk uiteenvalt. Op het moment dat een steeds kleinere groep de lasten moet dragen voor een steeds grotere groep, is een grote overheid niet langer een oplossing, maar een probleem.

Empirisch bewijs toont aan dat voor de meeste landen een kleine overheid en lage overheidsuitgaven het beste werkt. Er zijn economen die beweren dat een grote overheid de economische groei zal versnellen door publieke goederen te leveren en marktfalen te corrigeren. Volgens deze school zal overheidsconsumptie ook de investeringen en werkgelegenheid doen toenemen via multiplier-effecten op de totale vraag.

De Wet van Wagner, die stelt dat een steeds complexer wordende maatschappij om meer regulering en infrastructuur vraagt, impliceert echter ook dat de overheidsuitgaven meer dan evenredig zullen stijgen wanneer de economische groei versnelt. Er zal immers behoefte zijn aan meer administratieve en beschermende functies vanuit de staat, meer sociale en culturele goederen en diensten, en goede administratieve en bureaucratische controles om de goede werking van de marktkrachten te garanderen. Precies dat is waar het onder het communisme fout is gegaan.

Dankzij al deze complexiteit en regeldruk moet een grote overheid  hogere belastingen heffen, met als gevolg een ontmoedigend effect voor particuliere investeringen. Die particuliere investeringen worden ook nog eens verdrongen door overheidsinvesteringen. De opbrengst daarvan neemt af naarmate overheden activiteiten ondernemen waarvoor ze niet geschikt zijn. En dat zijn er veel. Tot slot zorgt een grotere overheid voor minder welvaartscreatie, omdat overheden nu eenmaal niet zo goed zijn in het aanpassen aan veranderde omstandigheden (voortschrijdend inzicht) en veel minder innovatief zijn in verhogen van waarde.

Sinds de pandemie is de overheid sterk gegroeid. Aan de ene kant moest er geld worden vrijgemaakt om de economie te ondersteunen. Aan de andere kant zorgt de snelle groei van de schulden in combinatie met een oplopende rente dat een steeds groter deel van de groei opgaat aan rentelasten. Bovendien zijn er steeds grotere overheidsprogramma’s als compensatie voor de pandemie, voor de energietransitie, voor infrastructuur, voor deglobalisering (semiconductors) et cetera. Die investeringen dreigen de particuliere investeringen te verdringen.

Door het oplopende begrotingstekort wordt de overheid ook steeds groter op de kapitaalmarkten. Ook op de arbeidsmarkt groeit de rol van de overheid. Er mag zelfs gesproken worden van de overheid als een heuse banenmachine. Helaas zijn al die nieuwe overheidsbanen er niet in het onderwijs of in de zorg bijgekomen, maar zijn het vooral consultants die de verschillende investeringsprogramma’s moeten begeleiden. Dat terwijl er een grote krapte heerst op de particuliere arbeidsmarkt. De overheid wordt groter, ten koste van de private sector.

De overheid moet optreden daar waar de markt faalt, zeker als dit zorgt voor een optimalisering van het economisch groeipotentieel. Goede gezondheidszorg en goed onderwijs voor iedereen horen daarbij, maar dan gaan de overheidsuitgaven – naast alle andere taken – al snel richting de 45%. Dat is wel zo ongeveer het plafond.

Historisch wordt een overheidsomvang van circa 25% vaak als ideaal gezien, maar dan gaat het vooral om het groeipotentieel op korte termijn. De focus moet liggen op het groeipotentieel op de lange termijn. Goed onderwijs en goede gezondheidszorg dragen daaraan bij. Deze grotere rol voor de overheid zorgt tegelijkertijd ook voor meer stabiliteit, maar drukt wel de arbeidsproductiviteit.

Dit drukkende effect op de arbeidsproductiviteit kan tegenwoordig worden gecompenseerd door de positieve effecten van kunstmatige intelligentie, in theorie een technologie die ideaal is voor het beheersen van al die regeldruk. Kunstmatige intelligentie is ideaal voor het automatiseren van saai en geestdodend werk. Dat zal toch ook bij de overheid wel voorkomen.