Harry Geels: Drie redenen waarom ongelijkheid juist weer afneemt

Harry Geels: Drie redenen waarom ongelijkheid juist weer afneemt

Economie algemeen
Harry Geels (foto credits Cor Salverius)

Door Harry Geels

Nieuw onderzoek toont aan dat de inkomensongelijkheid in het Westen afneemt. De meest waarschijnlijke oorzaken zijn de krappe arbeidsmarkt, deglobalisering en betere meetmethoden.

De Economist publiceerde de laatste twee weken een aantal artikelen over inkomensongelijkheid en de arbeidsmarkt, onder andere over een vermeende economenstrijd omtrent de vraag hoe ongelijkheid precies te meten en over een nieuwe ‘golden age’ van de arbeiders. De teneur was dat het recent beter gaat met de ongelijkheid. Laten we de drie meest waarschijnlijke oorzaken daarvoor op een rijtje zetten om daarna enkele prognoses voor de toekomst te maken.

1: Krappe arbeidsmarkten

De krappe arbeidsmarkt kan verklaard worden uit de ‘great resignation’ (tijdens de coronapandemie zijn veel mensen uit de arbeidsmarkt gevloeid die waarschijnlijk niet meer terugkomen), de vergrijzing (waardoor de beroepsbevolking relatief afneemt), de nieuwe kijk op werken van de jongere generaties (die liever ‘gig worker’ of deeltijdwerker zijn en vooral ook veel aan hun persoonlijke ontwikkeling willen doen), en overheden (die maar blijven uitdijen).

Volgens een onderzoek van Autor, Dube en McGrew heeft de krappe arbeidsmarkt vooral een positieve uitwerking voor de ‘onderste’ lagen van de beroepsbevolking. In Figuur 1 is te zien dat de inkomensstijging hier veel sneller is gegaan dan die van de middeninkomens en de top 10%. Volgens de onderzoekers is sinds 2020 inmiddels twee vijfde van de opgebouwde ongelijkheid over de afgelopen vier decennia goedgemaakt. Het is overigens niet alleen de krappe markt. Ook de stijgingen van minimumlonen hebben positief bijgedragen.

Figuur 1

12122023-Harry Geels-Figuur 1

2: Deglobalisering

Globalisering wordt om verschillende redenen in verband gebracht met een toename van de loonongelijkheid, bijvoorbeeld doordat westerse arbeiders rechtstreeks zijn gaan concurreren met arbeiders uit derdewereldlanden, vooral in industrieën waar arbeid gemakkelijk kan worden uitbesteed. Deze concurrentie heeft in het westen gezorgd voor een neerwaartse druk op de reële lonen van vooral laaggeschoolde arbeiders.

Verder geldt dat bedrijven die hun kosten willen verlagen, bepaalde taken vaak uit- of offshoren naar landen met lagere lonen. Hoewel dit kan leiden tot kostenbesparingen, kan het resulteren in banenverlies of loonstagnatie voor werknemers in landen met hogere kosten. Door het offshoren ontstond er in het westen meer ruimte voor beleidsmedewerkers die doorgaans beter worden beloond. Nu er deglobalisatietrends zichtbaar zijn, verbetert de (onderhandelings)positie van de factor lokale arbeid weer.

Overigens heeft de globalisering in het Westen (tot enkele jaren geleden) geleid tot een toenemende ongelijkheid, maar op wereldschaal er juist voor gezorgd dat de ongelijkheid (sterk) is afgenomen. De GINI-coëfficiënt, een belangrijke economische maatstaf om de ongelijkheid te meten, staat gemiddeld voor de wereld op het laagste punt van de afgelopen honderd jaar (hoe lager hoe gelijker). Dus op wereldschaal klopt de stelling dat de ongelijkheid is toegenomen überhaupt niet, al jaren niet.

3: Betere meetmethoden

De laatste tien jaar zijn veel onderzoeken gedaan naar ongelijkheid. Een van de belangrijkste bronnen waarop de goegemeente zijn perceptie van toegenomen ongelijkheid baseerde waren de onderzoeken van Thomas Piketty. The Economist haalde recent onderzoek van Auten-Splinter aan waarin wordt aangetoond dat na verschillende (logische) correcties bijvoorbeeld de categorie allerrijksten in de VS veel minder is gegroeid dan Piketty heeft voorgerekend.

In een oude column heb ik eerder gesteld dat Piketty een aantal denkfouten maakt. Hij corrigeert vermogens- en inkomensgroei namelijk niet voor de risico’s ervan. Doen we dat wel, dan steekt vermogensgroei veel minder gunstig af versus inkomensgroei. Verder houdt Piketty geen rekening met het startpunt van vermogen. Vermogensgroei werkt vooral voor de echt rijken echt door. Maar het belangrijkste is dat Piketty geen goede analyse maakt van de oorzaken van ongelijkheid.

Een prognose

Het oplossen van de ongelijkheid begint bij de juiste oorzakenanalyse. De belangrijkste oorzaken zijn de eerder genoemde globalisatie (voor het Westen), maar ook het sinds de jaren tachtig ultralosse monetaire beleid (inclusief alle ‘Greenspan puts’ voor de financiële markten) en de steeds groter wordende bedrijven die, vaak in oligopolies, steeds hogere salarisgebouwen konden optuigen. De oplossing van ongelijkheid zit hem niet in meer belastingen, maar primair in strengere anti-mededingingsregels en ‘normaler’ monetair beleid.  

Hoe we er ook naar kijken, ongelijkheid is natuurlijk wel toegenomen, vooral in de VS. En het is bemoedigend dat drie oorzaken nu lijken aan te tonen dat er een kentering gaande is. De deglobalisering en de krappe arbeidsmarkten lijken niet zomaar trends die snel zullen keren. De data-issues zijn vooral optisch: we moeten ons realiseren dat mensen met een sterke politieke mening altijd graag die onderzoeken erbij pakken die bij hun ideologie passen.

En er zijn nog twee trends zichtbaar die weleens relatief positiever zouden kunnen uitpakken voor lagere lonen dan voor hogere.

Ten eerste AI, die de nu relatief hoge beloningen voor denk- en beleidswerk (versus handenarbeid) in een ander perspectief plaatst. Ten tweede het wereldwijde streven naar een eerlijker fiscaal level-playing field. Dat is echter niet alleen aan de wetgever, maar ook aan consumenten en beleggers. Geen producten meer kopen van of beleggen in bedrijven die een te groot salarisgebouw hebben (enorme factor tussen de laagst en hoogst betaalde in een bedrijf) of die aan belastingontwijking doen.

Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels