Harry Geels: ‘Groei’ en ‘uitbuiting’ zijn geen kapitalistische begrippen

Harry Geels: ‘Groei’ en ‘uitbuiting’ zijn geen kapitalistische begrippen

Harry Geels (credits Cor Salverius Fotografie)

Door Harry Geels

Veel tegenstanders van het kapitalisme verachten dit systeem omdat zij denken dat het onlosmakelijk verbonden is met ‘uitbuitende groei’, ten koste van mensen en/of milieu. Dit is een veelvoorkomende misvatting. Groei en uitbuiting zijn geen inherente kenmerken van het kapitalisme, maar door overheden en supranationale organisaties geïnstitutionaliseerde fenomenen.

Op LinkedIn deelde professor Roos Vonk laatst een podcast met Jason Hickel onder de titel It is either degrowth for the rich or climate disaster. Een van Hickels stellingen – dat kapitalisme gelijkstaat aan groei en exploitatie – werd door de professor gepresenteerd als een soort waarheid. Hickel, vooral bekend van zijn boek Less is More: How Degrowth Will Save the World, betoogt dat er een herverdeling moet plaatsvinden: van rijk naar arm, en van het rijke noorden naar het arme zuiden.

Ecocommunisme

Hickel is een ecocommunist, oftewel iemand die de klimaatproblematiek gebruikt voor het promoten van een herverdelingsagenda. Een vast onderdeel van het ecocommunisme is het bekritiseren van het kapitalisme als een systeem dat per definitie ongelijkheid, exploitatie en ongebreidelde groei veroorzaakt. Dit verband is misleidend. De groeigedachte is namelijk veel later ontstaan dan het kapitalisme. Groei is door overheden en supranationale organisaties geïnstitutionaliseerd.

Verschillende vormen van kapitalisme

Het eerste probleem waar we in discussies met kapitalisme-critici tegenaan lopen, is onduidelijkheid over de definitie van kapitalisme. Er zijn, zoals ik eerder betoogde, verschillende varianten ontstaan en de meeste verdienen eigenlijk niet eens de titel kapitalisme. In Figuur 1 heb ik de verschillende systemen op een rij gezet, van de meest zuivere vorm van kapitalisme (links) tot aan het communisme (rechts) en alle mengvormen met steeds grotere overheidsbemoeienis daartussen.

Figuur 1: Verschillende economisch-maatschappelijke systemen

Het huidige systeem laat zich het beste omschrijven als een corporatocracy, waarin de overheid een grote rol speelt en samenwerkt met grote bedrijven, een systeem dat bovendien meer leunt op socialisme dan op kapitalisme. In een dergelijk systeem, ook wel ‘corporate socialism’ genoemd, behoudt de politiek de controle en werken staatsbedrijven verplicht samen met multinationals. Het verschil tussen publieke en private doelen wordt dan erg klein.

Als we teruggaan naar de kern, is kapitalisme een systeem gebaseerd op privébezit, ondernemerschap, innovatie, concurrentie en vrije markten, met – afhankelijk van de precieze definitie – de overheid als scheidsrechter. Kapitalisme bestond al in pre-industriële samenlevingen zonder (hoge) groei, zoals het ‘laisser-faire’ – en later het ‘entrepreneurial’ – kapitalisme, geënt op klein ondernemerschap waarbij ondernemers met elkaar concurreerden door lagere prijzen of innovaties.

Beroemde kapitalistische economen

Als we op zoek gaan naar de grondleggers van de zuivere definitie van kapitalisme, komen we bijvoorbeeld uit bij Nobelprijswinnaar Douglass North, die de nadruk legde op afdwingbare eigendomsrechten als fundamentele voorwaarde. Of bij Joseph Schumpeter, die pleitte voor vrije (destructieve) concurrentie als motor voor innovatie. Of bij John Stuart Mill, die vrije competitie aanmoedigde als bron van efficiëntie en innovatie, met een rol voor de overheid als bepaalde markten niet goed functioneren.

Mill zag kapitalisme niet als doel, maar als middel om mensen individuele vrijheid te geven en hen in staat te stellen geluk na te streven – iets wat hij nader uitwerkte onder de noemer ‘utilitarisme’. En tot slot de grootvader van het kapitalisme, Adam Smith, die benadrukte hoe vrije markten en concurrentie middelen efficiënter toewijzen dan gecentraliseerde planning. Smiths ‘onzichtbare hand’ is niet gericht op groei, maar op het coördineren van voorkeuren, productie en (informatie)uitwisseling.

Deze economen legden geen nadruk op dwangmatige groei of exploitatie van anderen of de aarde. Groei kan wel een gevolg zijn van goed ondernemerschap. Smith sprak zelfs van een ‘stationary-state economy’. In zijn boek Theory of Moral Sentiments benadrukte hij ook voorzichtigheid (zorg voor je eigen zaken), rechtvaardigheid (respect voor de rechten van anderen) en ‘beneficence’ (goed doen). Iedere ondernemer moet ook een moreel kompas hebben (te ontwikkelen via het concept van de ‘Impartial Spectator’).

Latere institutionalisering van groei

Groei, als officieel doel, werd pas veel later geïnstitutionaliseerd. Het bbp, nu de standaardmaatstaf voor economische vooruitgang, is een uitvinding uit de 20e eeuw met duidelijke politieke oorsprongen. In de jaren ’30 ontwikkelde econoom Simon Kuznets de eerste uitgebreide nationale inkomensrekeningen van de VS om de Grote Depressie te beoordelen. Toen hij deze in 1934 aan het Congres presenteerde, waarschuwde hij dat het bbp de productie meet, niet het welzijn.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog standaardiseerden de VS en het VK het bbp om de oorlogsproductie en mobilisatie te plannen. Het bleek nuttig voor het vergelijken van economieën en het aansturen van middelen. Tijdens de Bretton Woods-conferentie in 1944 namen het nieuw opgerichte IMF en de Wereldbank het bbp/bnp aan als belangrijkste maatstaf voor de economieën van hun leden. De OESO hanteerde het bbp eerst voor wederopbouw en later voor concurrentievermogen tijdens de Koude Oorlog.

De drie échte groeiaanjagers

In de economie zijn er, naast innovatie, drie actoren die groei stimuleren. Ten eerste, zoals al betoogd: overheden en supranationale organisaties. Zij hebben een steeds belangrijkere rol gekregen en zijn afhankelijk van groei om hun ambities – op het gebied van sociale voorzieningen, fiscale sturing, defensie, et cetera – te kunnen financieren. Vaak wordt hiervoor geleend. Zonder nominale groei zijn schulden lastig af te lossen. De twee andere groeiaanjagers zijn commerciële en centrale banken.

Centrale banken prediken met hun inflatiebeleid het groeimodel. Door inflatie (naar 2%) aan te wakkeren willen ze dat we blijven besteden, Bij deflatie zouden we bestedingen immers kunnen uitstellen. Commerciële banken verdienen geld met geldschepping: op iedere euro spaargeld kunnen ze bijvoorbeeld tien euro uitlenen. Geldschepping bevordert de consumptie en investeringen en dus groei. Door de opgebouwde ‘leverage’ in het systeem komen banken bij negatieve groei acuut in de problemen.

Tot slot

Ecocommunisten stellen ook dat onze voormalige kolonisatie een onderdeel was van de uitbuitende groeigedachte van het kapitalisme. Hoewel het klopt dat kolonisatiebedrijven als de VOC en de British East India Company privaat waren, was er geenszins sprake van vrije markten. Het betrof meestal een samenwerking tussen de staat en bedrijven, die sterk leunde op overheidsmacht, monopolies en politieke privileges. We kunnen dit hooguit ‘crony capitalism’ of staatskapitalisme noemen.

We zien dit soort monopolistische en oligopolistische structuren nog steeds terug in onze samenleving, waarbij machtige bedrijven allerlei voordelen genieten, van beperkte concurrentie tot handelsverdragen en internationale fiscale optimalisatie. Groei en uitbuiting zijn geen erfzonden van het kapitalisme, maar het gevolg van keuzes van instituties en machtsstructuren. Wie het kapitalisme de schuld geeft, bestrijdt het verkeerde probleem en mist de kans om de werkelijke oorzaken van uitbuiting aan te pakken.

 

Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels