Thijs Jochems: Wat niet op tafel komt in de pensioendiscussie

Thijs Jochems: Wat niet op tafel komt in de pensioendiscussie

Politics Pension
Thijs Jochems

In Frankrijk gaat men de barricaden op voor de pensioneringsleeftijd. In Nederland gaat de discussie vooral over de verdeling van de pensioenpot tussen generaties. Als belangrijkste oorzaak van de financieringsproblemen van de pensioenen in Europa wordt de vergrijzing genoemd. Maar is dat wel zo?
 
Door Thijs Jochems, Adviseur en Private Investor

De pensioenproblematiek in Europa speelt al decennia. De meeste Europese landen kenden lange tijd alleen een omslagstelsel. Al in de jaren negentig werd echter onderkend dat door vergrijzing de verhouding tussen actieven versus niet-actieven zou verslechteren, met als gevolg dat de lasten van het omslagstel door een steeds kleinere groep actieven zouden moeten worden gedragen. Vandaar dat Alain Juppé in 1996 hervormingen van het pensioenstelsel wilde doorvoeren in Frankrijk. Dat kostte hem de politieke kop.

Wat destijds minder in het oog sprong, was de al ingezette groei van de inkomens- en vermogensongelijkheid in Westerse democratieën. Pas decennia later werd daar onderzoek naar gedaan (zoals Thomas Piketty, 2013). In 2020 publiceerden Saez en Zucman, dat in de VS het besteedbare inkomen van de onderste 50% van de inkomens over de periode 1980-2020 in reële termen met 16% was gestegen. Gemiddeld voor alle inkomens was dat 70%. In Nederland denken we altijd dat die ongelijkheid aanzienlijk minder is.

Nee dus. In 2014 publiceerde de WRR het rapport ‘Hoe ongelijk is Nederland?’, waarin de conclusie werd getrokken dat de ongelijkheid in de vermogensverdeling erg groot was en ten aanzien van de brutoinkomensverdeling versneld groeide. In dezelfde week dat de WRR haar rapport publiceerde, stelde het CBS echter dat de ‘inkomensverschillen stabiel en laag zijn’. Het IMF en de OESO ondersteunden destijds overigens de conclusie van de WRR. Hoe zit het nu en wat is de relatie met de pensioendiscussie?

Het CBS neemt de Arbeidsinkomensquote (AIQ) als maatstaf, het aandeel van de productiefactor arbeid in het nationale inkomen. Tussen 1977 en 2020 daalde de AIQ met circa 9% en vormt volgens de CBS-berekeningen nu nog steeds rond de 72% van het nationale inkomen. Uit de statistieken is echter niet zomaar informatie te halen over de inkomens- en vermogensverdeling. Niet omdat die statistieken de groeiende ongelijke verdeling niet preciezer willen laten zien, maar omdat ze voor een ander doel ontworpen zijn. Zo wordt in Nederland vermogensgroei als gevolg van kapitaalwinst bijvoorbeeld niet als inkomen gezien. Dat geldt zelfs voor winst op aandelenopties die rechtstreeks voortkomen uit arbeidsrelaties: ook die wordt niet als inkomen, maar als vermogenswinst gezien. Sinds de Tweede Wereldoorlog is het belastingstelsel in de Westerse landen gericht op het belasten van inkomen uit arbeid. De afgelopen decennia is de groei van inkomen uit vermogen aanzienlijk in belang toegenomen. Maar niet in de statistieken die inkomen anders definiëren. Anders gezegd: het overgrote deel van de productiviteitsgroei in de afgelopen decennia is niet bij arbeid terechtgekomen. Financiering van pensioenen is gekoppeld aan arbeid. Arbeid die een steeds kleiner deel van het nationale inkomen ontvangt. Zeker als we dit corrigeren op de wijze waarop Saez en Zucman dat voor de VS hebben gedaan. Een samenleving die ongelijkheid steeds verder ziet toenemen en waarbij grote groepen burgers moeite hebben het hoofd boven water te houden, kan wachten op problemen. Wat dat betreft is de pensioendiscussie in Europa een symptoom van het onderliggende probleem. Niet alleen zijn er in verhouding minder actieven, maar die actieven krijgen ook nog eens een almaar krimpend deel van de nationale koek. In de pensioendiscussie is aandacht voor de krimpende basis voor de financiering van de pensioenen daarom letterlijk broodnodig.

 

 

Attachments