DNB: Fondsen starten met vaststellen risicohouding

DNB: Fondsen starten met vaststellen risicohouding

Risk Management Pensionfunds
Risico.jpg

DNB ziet dat veel fondsen inmiddels zijn gestart met het proces om de risicohouding vast te stellen.

DNB vindt dit heel positief. Immers, de risicohouding is een belangrijke bouwsteen voor de verdere invulling van de nieuwe pensioencontracten. DNB heeft tot 24 februari jl. (o.a.) conceptbeleidsuitingen over de risicohouding geconsulteerd. We lichten in dit nieuwsitem enkele punten eruit.

De vaststelling en de toetsing van de risicohouding vindt plaats in vier fasen:

  1. risicopreferentieonderzoek (RPO)
  2. weging van de informatie uit de bronnen RPO, deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten om tot vaststelling van de risicohouding per (leeftijds)cohort uitgedrukt in de wettelijke maatstaven te komen
  3. vertaling van de risicohouding in strategisch beleggingsbeleid (en toedelingsregels) door een ALM-analyse
  4. jaarlijkse toetsing van de risicoblootstelling aan de risicohouding

Een gedegen onderbouwing en vastlegging is van belang in het proces van de vaststelling en vertaling van de risicohouding. Dit zodat het proces en uitkomst van de vaststelling en vertaling van de risicohouding naar het strategisch beleggingsbeleid objectief, controleerbaar, systematisch en reproduceerbaar is voor alle belanghebbenden.

Een aantal aandachtpunten bij het vaststellen van de risicohouding is:

  • Vaststelling van de risicohouding per (leeftijds)cohort vereist een vertaalslag van individuele naar collectieve risicopreferenties. Dit geldt zowel voor de opbouw- als uitkeringsfase. Pensioenuitvoerders geven aan hoe zij deze vertaalslag vormgeven en onderbouwen de gemaakte keuzes.
  • De risicohouding die op collectief niveau per (leeftijds)cohort wordt vastgesteld, dient voldoende recht te doen aan de individuele risicopreferenties. Om dit te borgen kunnen verschillende deelnemersgroepen gedefinieerd worden met elk hun eigen risicohouding (i.e. differentiatie naar andere karakteristieken van deelnemersgroepen dan leeftijd). Pensioenuitvoerders onderbouwen hierbij hoe zij rekening houden met heterogeniteit van de populatie en eventuele onvoldoende representatie in de beschikbare bronnen bij de vaststelling van de risicohouding.
  • Ook de cohortgrootte dient expliciet te worden onderbouwd. Deze is niet per definitie gelijk aan de cohortgrootte die is gebruikt voor een deelnemersuitvraag bij het RPO. Zo kan het aantal respondenten meespelen bij de cohortgrootte van het RPO, terwijl dit aantal in beginsel niet relevant is voor de fijnmazigheid van de vormgeving van het beleggingsbeleid waarvoor de vast te stellen risicohouding het uitgangspunt vormt.
  • Het vaststellen van de risicohouding wordt gebaseerd op in ieder geval de uitkomsten van het RPO, deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. Hierbij is onderbouwd hoe en in welke mate deze elementen hebben bijgedragen aan de vastgestelde risicohouding.
  • De vastgestelde risicohouding stelt grenzen per (leeftijds)cohort uitgedrukt in de wettelijke maatstaven en vormt een kader dat de invulling van het beleggingsbeleid begrenst. De (lange termijn) risicomaatstaf stelt per (leeftijds)cohort een bovengrens aan het risico (maximaal aanvaardbare afwijking), terwijl de verwachtingsmaatstaf per (leeftijds)cohort een ondergrens stelt aan de verwachting (minimale verwachting). Het beleggingsbeleid en de toedelingsregels per (leeftijds)cohort dienen te passen binnen de vastgestelde risicohouding.