Thijs Jochems: Moeten we niet verder vooruitkijken?

Thijs Jochems: Moeten we niet verder vooruitkijken?

Pension
Thijs Jochems

Een 80-jarige man werd op 24 april aangehouden voor het stelen van voedsel in een supermarkt. De man bleek het niet te redden met zijn AOW. Is dit een incident of een signaal van een breder, structureler probleem?
 
Door Thijs Jochems, Adviseur en Private Investor

 

Het idee achter ons pensioenstelsel is dat ouderen na hun pensionering niet in een financieel gat vallen. AOW is het basispensioen dat aangevuld wordt met een pensioenvoorziening die een werknemer opbouwt gedurende zijn of haar werkzame leven. Het is maar de vraag of AOW, aangevuld met een pensioen, voldoende is om in de toekomst dat financiële gat voor een gepensioneerde te voorkomen.

In de discussies die er over de Wet Toekomst Pensioenen worden gevoerd, voert het vraagstuk over de opbouw en het gebruik van de reserve, naast de contractkeuze, de boventoon. Waarom benoemen we de ingebouwde en voorzienbare problemen voor de toekomstige gepensioneerden niet?

In het advies van de Raad van State over de Wet Toekomst Pensioenen (gepubliceerd op 30 maart 2022) wordt de logica voor een vernieuwing van ons pensioenstelsel onderbouwd, wijzend op de veranderingen op de arbeidsmarkt – met onder andere meer zzp’ers – en in de maatschappij. Met betrekking tot dat laatste wordt het verlies aan vertrouwen in het huidige stelsel in de afgelopen jaren naast de vergrijzing als de belangrijkste reden genoemd.

De hoogte van een toekomstig pensioen wordt in belangrijke mate bepaald door de premie-inleg, het salaris van de werknemer en de beleggingsresultaten. De beleggingsresultaten van de pensioenfondsen waren de laatste 30 jaar redelijk stabiel en volgens een aantal analyses ook redelijk vergelijkbaar met elkaar: zo’n 7% per jaar. Het zou voor het bepalen van de dekkingsgraad mijns inziens overigens een betere maatstaf zijn geweest om (een percentage van) de historische rendementen te nemen dan de lange rente. Maar dat terzijde, want dat is in het nieuwe stelsel vrijwel een gepasseerd station.

Wat geen gepasseerd station is, is dat voor de meeste werknemers al sedert enige jaren geldt dat de pensioenpremie-inleg van de werkgevers aanzienlijk is afgenomen. Bovendien geldt dat voor degenen die niet onder een CAO vallen, de pensioenpremie-inleg door werknemers niet verplicht is. Die groep zal, naar alle waarschijnlijkheid, ook nog eens groeiende zijn. En dat is niet de enige reden waarom toekomstige gepensioneerden een voorspelbaar tekort gaan krijgen om in hun levensonderhoud te voorzien. Naast de totale premie-inleg voor hun pensioenen, die voor vrijwel alle werknemers in de afgelopen jaren dus gedaald is, speelt de basis voor de premie-inleg, te weten het werknemersinkomen, een bepalende rol voor de hoogte van het toekomstige pensioen.

Ik heb in mijn eerdere columns al eens gerefereerd aan studies van het IMF en de OECD waarin wordt gewezen op de onontkoombare scheefgroei in inkomensverdeling als gevolg van technologische ontwikkelingen. Hun analyse geeft aan dat een afnemend deel van de beroepsbevolking werkzaam is in sectoren met een hoge productiviteitsgroei en een groeiend deel in sectoren met een lage productiviteitsgroei. Ergo, een steeds groter deel van de beroepsbevolking kan geen sterke inkomensgroei verwachten. Het betreft bovendien een groeiende groep van werkzame burgers die, in economische zin, eigenlijk niet of nauwelijks meer het hoofd boven water kan houden.

Niemand heeft een kristallen bol, maar indien er zulke sterke aanwijzingen zijn dat een (groot) deel van de toekomstige gepensioneerden een voorzienbaar ontoereikend pensioen gaat krijgen, moeten we dit dan niet bespreekbaar maken? Of gaan we dat pas doen als AOW’ers de nieuwe winkeldieven zijn geworden?

 

 

Attachments