Column Pim Rank: Coronacrisis is voer voor juristen

Column Pim Rank: Coronacrisis is voer voor juristen

Pim Rank
Uiteraard heeft de coronacrisis ook juridische aspecten. Deze doen zich gevoelen op vrijwel alle terreinen van het recht. Het contractenrecht spant daarbij de kroon. Werk aan de winkel voor juristen!
De uitbraak van het coronavirus roept tal van juridische vragen op. Te denken valt in dit verband aan arbeidsrechtelijke kwesties, vragen op het terrein van contractenrecht, verzekeringsrecht, mededingingsrecht en staatssteun, insolventierecht, gegevensbescherming, gezondheidsrecht, ondernemingsrecht en financieel (toezicht)recht. De belangrijkste vragen betreffen echter het contractenrecht. In deze column snijd ik enkele van deze vragen aan. Dat deze vragen in de komende jaren tot tal van procedures aanleiding zullen geven, lijdt wat mij betreft geen twijfel.
 
Een eerste vraag die in dit verband rijst, is de vraag of een partij die, als gevolg van de uitbraak van het coronavirus onder zijn personeel of zijn toeleveranciers, of juist als gevolg van de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het virus, zijn verbintenis niet kan nakomen, zich op overmacht kan beroepen. Als daarvan sprake is, zou dat betekenen dat deze partij niet meer tot nakoming verplicht is en ook geen schadevergoeding behoeft te betalen. Commerciële partijen zullen meestal in de overeenkomst hebben opgenomen welke gebeurtenissen in hun onderlinge relatie als overmacht hebben te gelden. In de meeste contracten zullen ziektes en epidemieën en overheidsmaatregelen ter bestrijding daarvan niet expliciet zijn genoemd als omstandigheden die overmacht opleveren. Dat betekent dat de vraag of een partij zich met een beroep op overmacht aan zijn verplichtingen kan onttrekken, zal moeten worden beantwoord door interpretatie van de overmachtsclausule in het contract en aan de hand van de wet. Als partijen het daarover niet eens worden, is het uiteindelijk aan de rechter om de knoop door te hakken.
 
In het verlengde hiervan ligt de vraag of de uitbraak van het coronavirus of de overheidsmaatregelen ter bestrijding daarvan, onvoorziene omstandigheden opleveren op grond waarvan de overeenkomst niet, althans niet ongewijzigd, in stand kan blijven. De rechter kan, op verlangen van een der partijen, de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden. Dat zijn omstandigheden die partijen niet uitdrukkelijk of stilzwijgend in de overeenkomst hebben verdisconteerd en die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Ook hier geldt dat in de meeste contracten niet zal zijn voorzien in de gevolgen van het intreden van ziektes en epidemieën en overheidsmaatregelen ter bestrijding daarvan. Dat wil echter niet zeggen dat de rechter dan meteen tot wijziging of ontbinding van de overeenkomst zal overgaan. Het is vaste jurisprudentie dat hij zich in dit verband terughoudend dient op te stellen.
 
Veel overeenkomsten bevatten een material adverse change-clausule. Dat geldt met name voor overnamecontracten en voor leningovereenkomsten. Dit soort clausules – die vaak zijn vormgegeven als een opschortende voorwaarde – geven een partij het recht een overeenkomst te beëindigen of deze niet te effectueren als de activa, de activiteiten, de resultaten of de financiële positie van de wederpartij materieel verslechteren. Soms voorziet zo’n clausule in een kwantitatieve maatstaf, maar meestal is daarvan geen sprake. Of de coronacrisis een zodanige materiële verslechtering oplevert dat een partij gerechtigd is zich aan gebondenheid te onttrekken, zal afhangen van de bewoordingen van de desbetreffende clausule en zal van geval tot geval moeten worden bezien. Ook hier is het aan partijen en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of daarvan sprake is.