DNB: Hoe de Amerikaanse heffingen onze economie kunnen schaden

Op 2 april veroorzaakte de aankondiging door president Trump van "wederzijdse heffingen" een schokgolf door het mondiale handelssysteem en de financiële markten. Als deze uitzonderlijk hoge invoerheffingen daadwerkelijk worden ingevoerd, zal de Nederlandse economie vooral geraakt worden door een afname van de wereldhandel.
Onze modellen geven aan dat dit scenario kan leiden tot een daling van de economische groei in 2026 met ongeveer een procentpunt, terwijl het opwaartse effect op de inflatie waarschijnlijk beperkt blijft tot enkele tienden van een procentpunt.
Historische toename van invoertarieven aangekondigd
Na de turbulentie op de financiële markten zijn de aangekondigde heffingen - op het moment van publicatie van dit artikel – tijdelijk bevroren voor de duur van negentig dagen. In deze periode zijn de heffingen voor elk land gemaximeerd op 10%. Een uitzondering hierop is China, dat nog hogere heffingen opgelegd heeft gekregen. Als reactie heeft China op zijn beurt vergelijkbare heffingen op Amerikaanse goederen ingesteld. Daarnaast gelden wereldwijd voor bepaalde producten, zoals staal en auto's, nog steeds verhoogde invoerheffingen van 25%.
In de pauze van negentig dagen wil de Amerikaanse regering onderhandelen met andere landen over de uiteindelijke hoogte van de invoerheffingen. Hoe dit wereldwijde handelsconflict zich zal ontvouwen, blijft onzeker. Het is mogelijk dat de eerder aangekondigde heffingen van 2 april alsnog van kracht worden. In dat geval zouden de tarieven oplopen tot het hoogste niveau sinds de crisis van de jaren dertig.
Minder economische groei en bescheiden inflatie-effect in Nederland
Hoewel de daadwerkelijke invoertarieven en de economische effecten daarvan nog hoogst onzeker zijn, hebben we de effecten van de heffingen van 2 april (door president Trump aangeduid als 'liberation day') op de Nederlandse economie gesimuleerd met behulp van verschillende macro-economische modellen. Daarbij kijken we vooral naar het effect op de bbp-groei en de inflatie.
In eerdere studies van DNB (Najaarsraming 2024), CPB (november 2024), en recenter van Rabobank, ABNAmro en ING, zijn de gevolgen van de invoerheffingen gesimuleerd. Hoewel de studies verschillen in de gebruikte veronderstellingen, is het verwachte effect op de bbp-groei in het algemeen negatief, met wat meer uiteenlopende, maar beperkte uitkomsten voor de inflatie. In deze studie wordt dit opnieuw gevonden. Op 1 mei volgt een nieuwe studie van het CPB naar de effecten van importheffingen op de Nederlandse economie, met vergelijkbare resultaten.
In 2024 had zo’n 6,5% van de waarde van Nederlandse goederenuitvoer de VS als bestemming. Op het eerste gezicht lijkt dat aandeel gering, maar toch zal de Nederlandse economie in ons scenario hard worden geraakt. Niet alleen direct, door een verminderde uitvoer naar de VS, maar vooral ook indirect, via afnemende handel met andere landen die ook getroffen worden door een lagere uitvoer naar de VS. Als gevolg hiervan zal het wereldhandelsvolume in 2025 en 2026 aanzienlijk lager liggen, wat de Nederlandse uitvoergroei afremt.
Door de afnemende wereldwijde vraag, toegenomen onzekerheid en risicopremies zullen de bedrijfsinvesteringen eveneens afnemen. Hierdoor neemt de werkloosheid toe, wat in combinatie met lagere inkomens en gedaalde aandelenkoersen de bestedingen van de Nederlandse huishoudens drukken.
Het effect op inflatie is daarentegen bescheiden. Het rechtstreekse inflatoire effect van invoerheffingen (d.w.z. hogere prijzen van ingevoerde goederen) wordt namelijk gedempt door het deflatoire effect van de lagere groei van de bestedingen. In het scenario veronderstellen we dat het monetaire beleid van de ECB reageert op het inflatoire effect door de rentetarieven te verhogen (volgens een in ons model opgenomen beleidsregel). Dat remt de inflatie ook af. Nog onduidelijk – en niet expliciet in deze simulatie opgenomen – is in welke mate voor Europa de prijs van Chinese invoergoederen daalt, als reactie op de lagere afzet in de VS.
In het eerste model (Delfi-NiGEM) zijn de inflatoire effecten van heffingen sterker, terwijl in het tweede model (EAGLE) de inflatie dempende bestedingseffecten overheersen, met name in 2026. Het feit dat de twee modellen uiteenlopende uitkomsten voor de inflatie in 2026 opleveren, illustreert hoe onzeker het nog is welke van de twee tegengestelde effecten op de inflatie zal overheersen. In de raming van december 2024 werd de inflatie in Nederland voor 2026 geschat op 2,8%; het tarievenscenario toont gemiddeld een inflatie van 3,0% in 2026, een beperkt opwaarts effect.
Productie van chemie, metaal en kunststoffen het hardst geraakt
De bovenstaande beschreven macro-economische effecten van prijs- en vraagschokken doen zich naar verwachting op de korte termijn voor. Uiteindelijk zal er door het handelsconflict een nieuw economisch evenwicht ontstaan, waarbij handelsstromen op den duur verschuiven tussen landen en productiesectoren.
Om de effecten van de hogere invoerheffingen op de langere termijn te analyseren, simuleren we het scenario ook met behulp van ons algemeen-evenwichtsmodel. De afname van de bbp-groei valt daarbij iets kleiner uit door de aanpassing van de wereldhandel en de productiepatronen.
Toch verschillen de gevolgen voor productie per bedrijfstak. In Nederland worden vooral de chemie-, basismetaal- en kunststoffen-industrie getroffen. Vooral de chemie heeft ook een sterke blootstelling aan de VS wat betreft goederenuitvoer. De machine-industrie exporteert naar verhouding nog meer naar de VS, maar deze sector ondervindt in ons scenario minder negatieve gevolgen van de heffingen. De farmaceutische sector, die het grootste uitvoeraandeel naar de VS heeft (14%), kan zelfs een klein positief effect van het heffingenscenario (0,1%) tegemoetzien, wat voor de hand ligt omdat farmaceutische producten zijn vrijgesteld van de heffingen van 2 april. President Trump heeft overigens aangekondigd ook naar heffingen op deze producten te kijken.
Modeluitkomsten onderhevig aan onzekerheid
De uitkomsten van dit scenario zijn met veel onzekerheid omgeven. Normaal gesproken leiden hogere Amerikaanse invoertarieven bijvoorbeeld tot hogere inflatie, waardoor de beleidsrente stijgt en het Amerikaanse handelstekort afneemt. Deze ontwikkelingen versterken doorgaans de Amerikaanse dollar. De afgelopen weken is de dollar echter verzwakt door onzekerheid onder beleggers. Als gevolg van deze onzekerheid hebben beleggers hun portefeuilles aangepast, waardoor de rente op Amerikaanse obligaties steeg en de dollar tegelijkertijd in waarde afnam. Deze dynamiek op de financiële markten ontbreekt doorgaans in macro-economische modellen.
Economische modellen illustreren doorgaans wel goed langs welke kanalen invoerheffingen de economie raken. Het voornaamste kanaal is de wereldhandel. Hogere heffingen drijven de kostprijs van invoer op, wat van invloed is op wereldwijde toeleveringsketens en handelsrelaties. Hierdoor vertraagt de groei van de wereldhandel en daarmee de economische groei. Lagere groeiverwachtingen ondermijnen – vooral in de VS – het vertrouwen van producenten, consumenten en beleggers. Als gevolg daarvan dalen de aandelenkoersen en stijgen de risicopremies op leningen.
Stijgende invoerkosten drijven ook de prijzen op van halffabricaten en consumptiegoederen, wat de inflatie aanwakkert, vooral in landen die de hoogste heffingen opleggen, zoals de VS. In onze scenario's wordt aangenomen dat de Amerikaanse centrale bank – de Federal Reserve – op de inflatiedruk reageert door de beleidsrente te verhogen. De verwachting van een hogere rente leidt tot stijgende obligatierentes en ondersteunt doorgaans een waardestijging van de dollar. Als gevolg van de dynamiek op financiële markten hebben we begin april dus echter een andere beweging gezien.
VS betaalt zelf de hoogste prijs van de heffingen
Via de hiervoor beschreven economische kanalen prijst de VS zichzelf uit de wereldmarkt. Wanneer de voor binnenlandse productie bestemde goedereninvoer duurder wordt, stijgt de kostprijs van Amerikaanse producten. Dit zorgt voor een forse daling van de Amerikaanse uitvoer. Uiteindelijk leiden de modelscenario’s gemiddeld tot een afname van de reële bbp-groei in de VS van ongeveer anderhalf procentpunt in 2025 en 2026, die in december 2024 nog geraamd werd op gemiddeld 1,9%.
Voor Europa is het nu nog meer van belang de interne markt te versterken
Onze scenario's laten zien hoe belangrijk de internationale handel is voor de Nederlandse economie. De omvang van de invoertarieven en de onvoorspelbaarheid van het Amerikaanse handelsbeleid leiden tot forse wereldwijde onzekerheid. Hierdoor kan de wereldeconomie nog sterker verdeeld raken in afzonderlijke handelsblokken.
Het is voor Nederland van belang om de wereldwijde handelsbelemmeringen zo minimaal mogelijk te houden. Een ‘tit for tat’-reactie op de tarieven mag dan een voor de hand liggende politieke reactie zijn, maar schaadt op de langere termijn de economische groei voor alle betrokken landen. Handelsbelemmeringen maken bedrijven doorgaans minder productief en minder concurrerend.
Voor de Nederlandse economie is het dan ook van cruciaal belang dat de concurrentie en de productiviteit binnen de Europese Unie gestimuleerd worden. In het licht van een dreigende mondiale handelsoorlog is versterking van de Europese interne markt nu belangrijker dan ooit. Door de laatste handelsbarrières in de Europese Unie te slechten, wordt namelijk een echte interne markt gecreëerd, met voldoende schaal en afzetmogelijkheden, waar bedrijven, consumenten en de economische groei van kunnen profiteren.
Modellen en aannames
Verschillende economische modellen zijn gebruikt om de economische impact van invoertarieven door te rekenen. In elk model gaan we uit van de heffingen die zijn aangekondigd op 2 april 2025.
De modellen Delfi-NiGEM en EAGLE zijn toegepast om de wereldwijde handelseffecten en de macro-economische impact op Nederland te simuleren. In de scenario's die we hebben gesimuleerd, gaan we ervan uit dat de VS vanaf het tweede kwartaal van 2025 een heffing van 84% invoert op alle goederen uit China, 20% op alle goederen uit Europa en ongeveer 25% op alle goederen uit de rest van de wereld. Hierbij wordt verondersteld dat China als vergelding een gelijke heffing op goedereninvoer uit de VS instelt en dat andere landen afzien van tegenmaatregelen.
In de scenario's hanteren we effectieve heffingen, waarbij we rekening houden met niet aan heffingen onderhevige goederen en overige specifieke vrijstellingen, en corrigeren we voor heffingen die al voor president Trumps aantreden van kracht waren. De toegenomen onzekerheid wordt in het scenario gemodelleerd door stijgende risicopremies: wereldwijd stijgen de beleggings- en risicopremies voor langere periode met 25 tot 50 basispunten.
Naast de macro-economische effecten hebben we gekeken naar de impact voor verschillende productiesectoren, waarbij we hebben vastgesteld welke sectoren waarschijnlijk het hardst geraakt worden door de nieuwe heffingen. Met een internationaal en multi-sectoraal algemeen-evenwichtsmodel is geanalyseerd hoe verbanden tussen sectoren (input-outputrelaties) en internationale verschillen in handelsblootstelling de effecten van de heffingen (van 2 april) kunnen versterken of verzachten. Voor een beschrijving van dit model zie het artikel Toekomst energie-intensieve industrie vergt Europese coördinatie - ESB.
We merken op dat de scenario-uitkomsten niet bedoeld zijn als een "precieze berekening" van de economische effecten van een handelsoorlog, maar beogen te illustreren hoe een wereldwijd handelsconflict onder toenemende onzekerheid de Nederlandse economie kan beïnvloeden. Daarom hanteren we diverse economische modellen, waarmee we een bandbreedte aangeven van de omvang van de uitkomsten.