Annebeth Roor-Wubs: Niet het gemiddelde, maar het afwijkende

Annebeth Roor-Wubs: Niet het gemiddelde, maar het afwijkende

Annebeth Roor-Wubs (foto archief EY)

Er is een periode in ons leven geweest dat we overal deze vraag bij stelden: waarom? Waarom dit? Waarom dat? Helaas is deze tijd al lang geleden.

Door Annebeth Roor-Wubs, Sustainable Finance Senior Consultant bij EY en parttime PhD student aan Rotterdam School of Management

Wat mij betreft zouden er in de financiële sector wel wat meer vragen gesteld mogen worden, waardoor niet het gemiddelde, maar het afwijkende wat meer de aandacht krijgt. Zowel in de gesprekken als in de modellen. Daarvoor is moed nodig. Moed om zelf in vragen te stellen, maar ook moed om elkaar daarin aan te moedigen.

Drie anekdotes over vragen die onvoldoende gesteld worden

Nummer 1. Mijn eerste college bij de bachelor Economie. De docente legt uit welke assumpties we hanteren in de modellen: een mens handelt rationeel (dat wil zeggen maximaal in eigen belang) en alle informatie is beschikbaar op de markt.

Aan het einde van het college vraag ik haar: ‘Als we weten dat mensen niet rationeel handelen, waarom gaan de modellen daar dan vanuit?’ Het antwoord: ‘Omdat we die veronderstelling nodig hebben voor dit model.’ Einde gesprek.

Waarom werden we als studenten niet uitgedaagd tot nieuwe modellen en meegenomen in de uitdagingen hierin? In de laatste collegeweek volgde een paper Behavioural Economics, maar mijn terechte vraag kwam alleen in de marge van het vak terug.

Nummer 2. De afgelopen jaren heb ik verschillende gesprekken gevoerd. Ze gaan ongeveer zo: duurzaam beleggen is erg belangrijk. We hebben er beleid voor opgesteld. Veel kon niet worden uitgevoerd door onze risk-return-vereisten, sectorspreiding, risk appetite, benodigde liquiditeit. Dus we hebben het beleid zo opgesteld dat we aan die vereisten blijven voldoen. Einde gesprek.

De vragen erachter worden veel minder gesteld: wat brengt die sectorspreiding ons? En in welke mate? Welk risico’s mitigeren we en hoe hebben duurzaamheidskeuzes daar een invloed op? Waarvoor is liquiditeit nodig en in welke mate?

Nummer 3. Voor de praktijk van het klimaatbeleid worden veelal de NGFS-scenario’s als uitgangspunt genomen, want die gebruiken peers en zijn opgesteld door centrale banken. Uit de huidige modellen blijkt dat er voor veel financiële instellingen een klein risico is. We verwonderen ons over de uitkomsten en stellen vast dat, tegen onze verwachting in, klimaat een beperkt risico vormt. Einde gesprek.

Zijn de scenario’s die we kiezen realistisch? Nemen we de relevante effecten van klimaatverandering mee in onze modellen? Wat als zich extremere gebeurtenissen voordoen dan de gemiddelden van de modellen voorspellen?[1]

Het gemiddelde als probleem

Natuurlijk, het onderwijs ontwikkelt zich. Anekdotes laten maar een deel zien van wat er gebeurt. Maar ze zetten mij wel aan het denken. Waarom worden deze vragen minder gesteld? Is het omdat mensen er niet over nadenken of omdat ze het niet begrijpen?

Ik denk geen van beide. Er zijn inmiddels genoeg experts, ook op het gebied van duurzaamheid. Ik denk eerder dat het probleem in het gemiddelde zit. Het gemiddelde van de ‘peers’, wat de benchmark is, wat een betrouwbare instantie heeft gepubliceerd. Het gemiddelde als de logische en veilige optie, waarmee je  – als het fout gaat – niet de enige bent. Goed te verantwoorden dus, denken we dan.

Uit de anekdotes blijkt echter dat we hiermee tot een suboptimale uitkomst komen. Onze studenten worden doorgaans niet uitgedaagd om de modellen van morgen te bedenken. Onze veronderstellingen worden niet aangepast op grond van voortschrijdend inzicht over risico’s en rendement. Onze klimaatscenario’s worden niet opgesteld op basis van de daadwerkelijke effecten die verwacht worden.

Het afwijkende als alternatief

Hoe zorgen we ervoor dat deze vragen meer worden gesteld? Het zal een combinatie van factoren zijn, maar laat ik een lans breken voor het afwijkende.

Ten eerste moet er ruimte voor het afwijkende komen in ons denken. Wat zou het mooi zijn als kritische vragen meer worden gesteld en beter worden gewaardeerd. Niet als het betwijfelen van een eerlijke intentie of een goed plan, maar als bijdrage aan het gesprek, als verbetering van het plan. Bij mezelf herken ik, als ik snel weer door wil gaan en iemand een kritische noot kraakt, dat ik even moet schakelen en ruimte moet maken. Want een kritische noot uit een goede motivatie leidt bijna altijd tot beter resultaat.

Het afwijkende kan ook tot uiting komen in achtergrond en generatie. Het gemiddelde pensioenfondsbestuur is niet representatief voor de generaties waarvoor ze keuzes maken. Op verschillende manieren kun je de toekomstige generatie nog explicieter aan tafel uitnodigen. Verder kan als aanvulling op economen en bedrijfskundigen bijvoorbeeld een bioloog, een ingenieur of een ethicus in het team waardevolle aanvullende perspectieven geven.

Het afwijkende kan ook terugkomen in onze modellen. Bijvoorbeeld door modellen te updaten op basis van inzichten vanuit de wetenschap en de praktijk. Of door scenario’s te gebruiken om beter vooruit te kijken, in plaats van uit te gaan van historische data. Niet omdat je precies weet wanneer een extreme situatie zich voor zal doen (oorlog, economische crisis, hagelbuien), wel zodat je weet wat te doen in die situatie en wat de mogelijke impact is.

Belangrijk hierbij is dat onzekerheid niet wordt gezien als een geaccepteerde beperking van de modellen, maar als een ingrediënt van de overwegingen. Binnen risk management worden al verschillende alternatieven gebruikt. Onder meer inzichten vanuit behavioural risk management en behavioural economics kunnen hiervoor gebruikt worden.

Ik besef goed dat vragen makkelijker gesteld dan beantwoord zijn. Maar niet gestelde vragen brengen ons nog minder ver. Als we ze stellen, kunnen we samen verder op pad. Het doet me denken aan onze tagline: ‘The better the question. The better the answer. The better the world works.’ Maar hoe zorgen we ervoor dat het afwijkende naar voren komt?

Moed

Daar is moed voor nodig[2]. De durf om moeilijke of spannende dingen te doen. Een innerlijke houding die kracht geeft om afwijkend te zijn. Het Latijnse woord voor moed, fortitudo, heeft forte in zich, wat kracht betekent.

Krachtig optreden betekent niet dat je op moet treden zonder angst. Het betekent dat je geen genoegen neemt met het gemiddelde, met de suboptimale uitkomst, maar verder wilt kijken. Niet roekeloos of onbewust, maar vanuit een motivatie voor het goede. Het expliciet op tafel leggen van een breder perspectief vereist moed, vooral in situaties waar beperkte ruimte lijkt te zijn voor overweging.

De uitdagingen van onze tijd kunnen tot fatalisme leiden, maar kunnen ook de motivatie geven om moedig op te staan. Het verschil ligt er vaak in, of je denkt dat je er zelf wat aan kan veranderen. De financiële sector is voldoende opgeroepen om haar rol in deze uitdagingen op te pakken. Dus vrij vertaald zou ik zeggen dat iedereen die werkt in de financiële sector daaraan kan bijdragen. Die moed groeit als we daarover spreken, dus bij deze. Dat geeft ook de belegger moed.

 

[2] Voor de beschrijving van moed is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Tien deugden voor politiek en overheid’.