Harry Geels: Wie controleert de definities?
Harry Geels: Wie controleert de definities?

Door Harry Geels
We gebruiken dagelijks grote woorden alsof de definitie vanzelfsprekend is: kapitalisme, duurzaamheid, vrijheid, links en rechts. Maar zodra je een laagje dieper gaat, blijken we vaak niet hetzelfde te bedoelen, met polarisatie als gevolg.
Debatten lopen vaak spaak door spraakverwarring. Neem het begrip ‘kapitalisme’. Markten zijn doordrenkt van staatsinterventie, regulering, overmatige marktmacht van monopolies en oligopolies en monetaire beïnvloeding. Dit is geen kapitalisme in zuivere vorm meer. Toch horen we regelmatig dat juist het kapitalisme (en niet de interventies van de autoriteiten) verantwoordelijk zou zijn voor de ongelijkheid en andere maatschappelijke problemen.
Over het begrip ‘vrijheid’ bestaat ook zo’n verwarring. Ik ervaar vrijheid bij zo weinig mogelijk overheidssturing en belastingen, de ander juist als de overheid markten aanstuurt, aan factchecking doet, of definities bepaalt. Hetzelfde geldt voor duurzaamheid. Voor mij gaat dat over geen schade toebrengen aan derden (consumenten en planeet), geen lobby’s voor eigen gewin, geen megasalarissen aan de top. Voor een ander is duurzaamheid synoniem met een CO₂-reductiedoel en specifieke inclusie-ratio’s.
‘Links’ en ‘rechts’ in de politiek zijn nog zo’n voorbeeld. Ik zie die termen als gevaarlijke versimpelingen van de werkelijkheid, maar velen hangen er doodleuk aan vast, alsof het de enige taal is waarin politiek kan bestaan. ‘Democratie’ is ook zo’n containerbegrip. Voor de een is het volkssoevereiniteit, bijvoorbeeld met referenda en gekozen burgemeesters. Voor de ander betreft het vooral het (middels verkiezingen) uitbesteden van besluitvorming aan de politiek en de bureaucratische processen.
Recente voorbeelden
Dat dit niet alleen een theoretische kwestie is, blijkt zodra we kijken naar de recente geschiedenis.
- De financiële crisis (2008): was dat een falen van het kapitalisme, of juist van staatsingrijpen? Banken riepen dat ze de markt zijn werk lieten doen, terwijl ze in werkelijkheid konden rekenen op massale staatssteun. Het publieke debat liep vast in definities: de één sprak over marktfalen, de ander over staatsfalen. Het gevolg: geen helder oordeel, maar een semantische patstelling.
- Duurzaamheid in het bedrijfsleven: voor veel bedrijven betekent duurzaamheid vooral een groen logo en CO₂-neutraliteit in het jaarverslag. Voor de ander gaat het ook over fatsoenlijk omgaan met klanten, werknemers en beloningen. Omdat de definitie vaag is, konden bedrijven jarenlang aan greenwashing doen. Het woord ‘duurzaam’ liep leeg en het vertrouwen van het publiek brokkelde af.
- Vrijheid tijdens de coronapandemie: de overheid zei: ‘Vrijheid behouden we door regels te volgen, want dat beschermt de volksgezondheid.’ Voor tegenstanders betekenden diezelfde regels juist een inperking van vrijheid. Beide groepen gebruikten hetzelfde woord, maar in totaal verschillende betekenissen. Het resultaat: polarisatie, wantrouwen en maatschappelijke scheidslijnen die nog altijd voelbaar zijn.
Historische lessen
Ook in de geschiedenis zien we hoe strijd om definities desastreuze gevolgen kan hebben.
- De Franse Revolutie (1789): het volk eiste vrijheid, gelijkheid en broederschap. Maar wat betekende vrijheid? Voor de Jacobijnen was dat politieke gelijkheid en de afschaffing van privileges, voor royalisten juist de bescherming van traditie en religie. De strijd om de definitie mondde uit in de Terreur: duizenden onthoofd, inclusief revolutionairen die een nét andere interpretatie hanteerden.
- Communisme in de 20e eeuw: Marx sprak van een klasseloze samenleving. Maar Lenin, Stalin en Mao vulden ‘dictatuur van het proletariaat’ anders in: als een centralistisch regime dat namens het volk sprak. In naam van een ideaal waarvan de definitie telkens werd aangepast door wie de macht had, vielen miljoenen slachtoffers door honger, zuiveringen en kampen.
- ‘Lebensraum’ in nazi-Duitsland: het Duitse volk had volgens Hitler recht op Lebensraum (leefruimte). Oppervlakkig klonk dat bijna neutraal. Maar deze definitie legitimeerde verovering, onderdrukking en genocide. Een woord werd een wapen dat de werkelijkheid volledig verdraaide.
Filosofische perspectieven
Wie de definitie bepaalt, stuurt het debat. George Orwell wees ons daar al op. In Politics and the English Language legt hij uit dat vaag, opgeblazen of misleidend taalgebruik een instrument van politieke manipulatie wordt. Ludwig Wittgenstein liet zien dat begrippen vaak geen harde kern hebben, maar een waaier aan betekenissen afhankelijk van de professie of situatie (‘language games’). En zo gebeurt het dat men elkaar niet werkelijk bestrijdt. Men bevecht de eigen definitie, niet de argumenten van de ander.
Taal als machtsmiddel
Woorden zijn nooit neutraal. Soms is er sprake de equivocatie-drogreden: een begrip verschuift ongemerkt van betekenis. Vaker echter claimen partijen de eigen definitie, de zogeheten ‘persuasive definition fallacy’. Daarmee verschuift de strijd van argumenten naar woorden. Wie de definitie van vrijheid, kapitalisme of duurzaamheid bepaalt, stuurt het debat en zelfs de politieke werkelijkheid. Zij die hun eigen definities het hardst en meest overtuigend roepen, kunnen de macht naar zich toe trekken.
Een uitweg?
Hoe komen we hieruit zonder kemphanengevecht? Laten we een eenvoudige gewoonte cultiveren: vraag eerst wat de ander precies bedoelt met het woord dat gebruikt wordt. Daarmee voorkom je dat je de eigen definitie bevecht. De discussie moet over argumenten gaan. Leg ook je eigen definities niet hardnekkig aan een ander op. Dat werkt bijna altijd averechts. Misschien zijn vloeibare begrippen onvermijdelijk. Zolang we elkaars definities niet bevragen, geven we stukje bij beetje onze ‘vrijheid’ op.
Namelijk de vrijheid om werkelijk te begrijpen wat de ander bedoelt.
Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels