Harry Geels: De drie échte oorzaken van ongelijkheid

Door Harry Geels
Ongelijkheid wordt vaak toegeschreven aan kapitalisme, maar de kern ligt in economische structuren: monopolies, monetair beleid en bancaire praktijken. Als we begrijpen hoe deze structuren werken, kunnen we ongelijkheid beter bestrijden.
Vorige week schreef ik een column getiteld “Groeidwang en uitbuiting zijn geen kapitalistische begrippen”. Ik kreeg toen een lezersvraag over mijn stelling dat onderliggende structuren in onze economie (en niet per se het kapitalisme) ongelijkheid vergroten. Hoewel die structuren indirect in de column werden benoemd, zal ik ze nu nader toelichten, aangevuld met mogelijke maatregelen om ongelijkheid te verminderen. Vermogens(winst)belasting helpt niet om ongelijkheid tegen te gaan.
Het is opvallend hoe vaak belastingen als panacee worden aangedragen. Ze zijn echter de facto een vorm van onteigening (en daarmee, in mijn filosofie, vrijheidsbeperkend). Bovendien komen ze bij de overheid terecht, en we moeten maar afwachten hoe efficiënt die de belastingen inzet. Belangrijker nog: veel belastingen leiden tot ontwijk- of uitstelgedrag door rijkere mensen, waardoor markten inefficiënter worden en potentiële welvaart voor állen verloren gaat. Maar dit terzijde; terug naar de drie oorzaken.
1. Geprivilegieerde oligopolies en monopolies
Veel sectoren worden gedomineerd door oligopolies of monopolies. Een bekend voorbeeld zijn de lokale bankoligopolies in de EU, die nog worden beschermd omdat we niet durven over te stappen op een Europese bank- en kapitaalunie. Andere voorbeelden zijn Big Food, Big Pharma en Big Energy. Monopolies en oligopolies zijn een politiek privilege. Overheden staan ze – met te zwakke anti-mededingingsregels – toe of dwingen ze zelfs af. Ze vormen vaak een banencarrousel met overheidsfunctionarissen.
Het probleem van grote bedrijven is hun marktmacht. Ze kunnen de beste medewerkers aantrekken, de goedkoopste financieringen regelen, fiscaal optimaliseren (op wereldschaal) en door gebrek aan concurrentie hogere prijzen rekenen. Vaak beschikken ze ook over lobbykracht waardoor ze wet- en regelgeving naar hun hand kunnen zetten. Door deze marktstructuur ontstaat een ‘wealth transfer’ van kleinere bedrijven en consumenten naar de ‘beste’ medewerkers en aandeelhouders van de grote corporates.
Maatregelen tegen oligopolies en monopolies beginnen met strengere anti-mededingingsregels. Zo zouden we kunnen verbieden dat een bedrijf meer dan 10% van de omzet in een bepaalde sector behaalt. Een andere optie, voorgesteld door Milton Friedman, is meer vrije internationale handel: laat buitenlandse bedrijven concurreren met binnenlandse. Tot slot zouden medewerkers en klanten van grote bedrijven mee moeten kunnen profiteren van de (te hoge) winsten, bijvoorbeeld via aandelen.
2. Monetair beleid
Zoals vaker betoogd, werkt monetair beleid ongelijkheid in de hand. Doordat centrale banken al decennialang de rente feitelijk te laag houden en bij crises monetair verruimen, worden aandelenkoersen opgedreven. Vooral mensen die met geleend geld vastgoed kopen, profiteren. Zij betalen een relatief lage rente (soms zelfs met hypotheekrenteaftrek), terwijl de huizenprijzen door monetair beleid stijgen, dubbele winst dus. Spaarders, gepensioneerden en huurders betalen de rekening.
Onderstaande figuur toont het 2-jarig inkomenseffect voor verschillende inkomensgroepen na een renteverlaging van de centrale bank van één procentpunt. Het betreft inkomen uit arbeid en productiefactoren. Vooral de hogere inkomens profiteren, nog exclusief de effecten van ‘asset inflation’. De oplossing voor ongelijkheid door monetair beleid ligt in een ‘neutraler’ beleid: een beperkter monetair mandaat en minder ondersteuning van financiële markten en overheden.
Figuur 1: 2-jarige inkomenseffecten na een renteverlaging van 1 procentpunt (verdeeld over 20 inkomensgroepen, van laag->hoog)
Bron: Andersen, e.a., Journal of Finance, juli 2023
3. Bancair beleid
De derde oorzaak van ongelijkheid ligt in het bancaire beleid, meer specifiek in wie wel en niet toegang krijgt tot leningen. Mensen met een vast inkomen en meer vermogen krijgen makkelijker en goedkoper toegang tot financiering, evenals grote bedrijven. Deze financieringen kunnen, vaak met onderpand, worden gebruikt om (nieuwe) ‘assets’ te kopen die, zoals gezegd, door monetair beleid zijn geïnflateerd. Dit versterkt het Mattheüs-effect: rijken worden rijker, armen worden armer.
Een extra complicatie is fractional banking. Banken kunnen van elke euro aan spaargeld bijvoorbeeld tien euro uitlenen voor bijvoorbeeld de aankoop van een woning. Zo komt extra geld in omloop om schaarse assets te kopen. Omdat bijvoorbeeld de huizenvoorraad niet eenvoudig kan worden vergroot, leidt fractioneel bankieren potentieel tot asset inflation, waarvan vermogenden meer profiteren dan minder vermogenden.
Een deel van dit ongelijkheidsprobleem zit in regulering. De rompslomp van het bijhouden van dossiers maakt het voor een bank efficiënter om grotere klanten te bedienen. Vaak moeten banken ook hogere buffers aanhouden voor risicovollere leningen. Banken pronken vaak met hun inclusieve en duurzame beleid. In mijn visie op deze begrippen zouden kleinere klanten door de bank op gelijke wijze bediend moeten worden als grotere klanten.
Tot slot
We zouden bij ongelijkheid nog onderscheid kunnen maken tussen machtsstructuren (die marktwerking en eerlijke concurrentie belemmeren) en natuurlijke ongelijkheid. De laatste wordt bijvoorbeeld beïnvloed door afkomst, gezondheid, netwerken, talent en aantrekkelijkheid (zowel uiterlijk als intelligentie).
Natuurlijk zal er altijd ongelijkheid zijn; mensen verschillen nu eenmaal van elkaar. Diversiteit vergroot de kans op het voortbestaan van de mens. Het is wél belangrijk te streven naar gelijke kansen voor iedereen, bijvoorbeeld door iedereen dezelfde toegang tot goed onderwijs, een eigen huis (als ze die willen) en faire bancaire dienstverlening te geven.
De grootste uitdagingen van ongelijkheid liggen echter in de drie onderliggende structuren, die vaak onderbelicht zijn. Zoals eerder betoogd, laat bijvoorbeeld Thomas Piketty, de grote gelijkheidsbepleiter, deze grotendeels onbesproken. Het kapitalisme verantwoordelijk houden voor ongelijkheid, terwijl deze voortkomt uit (overheids)privileges en regelgeving, is een brug te ver.
Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels