Harry Geels: Dweperij met Piketty is misplaatst

Door Harry Geels
Thomas Piketty is opnieuw in het nieuws, dit keer met een pleidooi voor een Britse vermogensbelasting. Maar zijn analyse van ongelijkheid overtuigt allerminst. Hij maakt namelijk twee denkfouten en slaagt er niet in de werkelijke oorzaken van ongelijkheid te identificeren.
Afgelopen week riep een groep van meer dan dertig ‘toonaangevende’ economen uit het VK en daarbuiten, waaronder Thomas Piketty, de Britse regering op om bij de herfstbegroting de basis te leggen voor een nieuwe vermogensbelasting in het VK. Zij stellen dat in het land extreme ongelijkheid is onstaan. In een Trouw-column stelde econoom Paul Schenderling bovendien dat de ongelijkheid in Nederland, op de VS na, het grootst is en – eveneens met een beroep op Piketty – dat wij vermogen zwaarder moeten belasten.
Waarom steeds naar Piketty wordt verwezen, is mij een raadsel. Toegegeven, hij heeft een indrukwekkend boek geschreven, Kapitaal in de 21ste Eeuw, waarin hij met heel veel data en grafieken aantoont dat de vermogensongelijkheid vooral de laatste decennia sterk is toegenomen. Maar zijn redeneringen om vermogen daarom zwaarder (en progressief) te belasten, overtuigen niet. Bovendien is zijn analyse van de oorzaken van de toenemende ongelijkheid ronduit gebrekkig. Het is zorgwekkend dat Piketty steeds meer invloed krijgt op beleid.
Denkfout 1
De basis van zijn betoog om vermogen zwaar te belasten is dat de gemiddelde jaarlijkse groei van vermogen, de ‘r’, groter is dan de groeivoet van inkomen, de ‘g’. Dat is juist, althans kijkend naar gemiddelden. Over de lange termijn groeit vermogen immers ongeveer 6% per jaar en arbeidsinkomen met 3%. Waar hij echter geen rekening mee houdt, is dat groei of rendement moet worden gecorrigeerd voor risico. Als we dat wel doen, dan levert inkomensgroei meer op dan vermogensgroei. De volatiliteit van groei van vermogen is immers veel groter dan die van inkomen.
Dit lijkt een truc van mijn kant, maar dat is het absoluut niet. In het algemeen investeren we namelijk alleen ons vermogen als daar een beloning voor risico tegenover staat. Hoe hoger het risico, hoe hoger het verwachte of geëiste rendement. Als we (te veel) ingrijpen op dit mechanisme – door vermogens(winsten) te belasten – werkt dit principe minder goed, hetgeen leidt tot verstoringen. Beleggers gaan dan minder of juist heel veel risico’s nemen. Vermogensbelastingen werken daardoor verstorend en tasten daarmee de welvaart aan.
Denkfout 2
De tweede denkfout is dat de hoogte van r>g voor iedereen gelijk zou zijn. We hadden het eerder over gemiddelden, maar er speelt nog iets anders. De mate waarin ‘r’ groter is dan ‘g’ hangt sterk af van de grootte van het kapitaal. We spreken ook wel van de heterogeniteit van vermogensgroei. Pas voor echt grote beleggers is ‘r’ groter dan ‘g’, omdat zij de kosten van beleggen laag kunnen houden, de beste beleggingsexperts kunnen inhuren en toegang kunnen krijgen tot private markten, waar de rendementen doorgaans hoger liggen.
Sterker nog, voor ongeveer 70% van de vermogenden is r kleiner dan g. Als Piketty een punt heeft met zijn r>g, is dat dus alleen voor de allergrootsten. Het ‘probleem’ voor Piketty is echter dat hogere belastingen bij de meest vermogenden direct tot ‘anxiety and capital flight planning’ leidt, zoals recent ook bleek toen de VK een verkoopwinstbelasting op vastgoed introduceerde en de inkomsten hiervan vooralsnog zwaar tegenvallen. Vermogenden stellen belastingbetaalmomenten uit of gaan fiscaal optimaliseren.
Redenen ongelijkheid
Het bijzondere is verder dat Piketty vooral blijft hangen in zijn ‘r>g-dogma’. Het is veel beter een goede analyse te maken waarom er nu zo’n grote vermogensongelijkheid is. Anders zijn belastingen niets meer dan symptoombestrijding en dat is nooit een goede grond. Piketty blijft erg in gebreke als het om een goede analyse van de ongelijkheid gaat. Belastingontwijking van de rijkeren, via fiscaal geoptimaliseerde constructies of belastingvrijstellingen (zoals institutionele beleggers), benoemt hij nog wel.
Maar er is meer. Ten eerste het monetaire beleid. Sinds de jaren tachtig – toen ongelijkheid pas echt sterk is toegenomen – is monetair beleid steeds losser geworden (kwantitatieve verruimingen en steeds lagere rentes, financiële repressie), hetgeen tot ‘asset inflation’ heeft geleid. Daarnaast heeft er door gebrekkige antimededingingsregels een ‘wealth transfer’ plaatsgevonden van consumenten en kleinere bedrijven naar machtige, oligopolistische corporates (vooral hun aandeelhouders en topmensen).
Andere oplossingen dan vermogens(winst)belastingen
Dat Piketty de laatste twee oorzaken van ongelijkheid niet noemt, komt waarschijnlijk door zijn centralistisch-linkse achtergrond. Hij staat pal voor meer overheidsingrijpen en supranationale coördinatie. Uitdijende centrale banken en machtige, met de overheid samenwerkende corporates passen prima in zijn straatje. De echte oplossing ligt echter in het versterken van eerlijke concurrentie en het beteugelen van monetair en fiscaal privilege. Niet in nog meer marktverstorende, symptoombestrijdende belastingdruk.
Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels