Han Dieperink: De Nederlandse loon-prijsspiraal

Han Dieperink: De Nederlandse loon-prijsspiraal

Inflation Economy
Han Dieperink

Door Han Dieperink, geschreven op persoonlijke titel

Oplopende inflatie en een krappe arbeidsmarkt zijn ideale omstandigheden voor de gevreesde loon-prijsspiraal. De prijzen stijgen, werknemers eisen meer loon ter compensatie en bedrijven verhogen hun prijzen om de hogere lonen te kunnen betalen.

Op dit moment is er nog weinig van zo’n loon-prijsspiraal te merken. Er zijn weinig bedrijven meer waar de lonen automatisch met de inflatie worden verhoogd. Alleen in België, waar de inflatie inmiddels op 5,6 procent ligt, hebben de meeste lonen een dergelijke indexering. In Nederland blijven de CAO-lonen vooralsnog achter bij de inflatie. Toch zijn alle ingrediënten aanwezig die de situatie van de jaren ’70 kan overtreffen.

Een herhaling van zetten?

Net als begin jaren ’70 wordt de kans op het ontstaan van een loon-prijsspiraal vooral gerelativeerd. Veel economen zien dit totaal niet als een realistisch scenario. Dat komt ook doordat veel economen ervan uitgaan dat inflatie een tijdelijk fenomeen is. De Amerikaanse centrale bank gebruikt weliswaar niet langer het woord ‘tijdelijk’ om de inflatie te duiden, maar gelet op de prognoses van de Fed ten aanzien van economische groei en inflatie, is de bank er nog altijd van overtuigd dat de inflatie tijdelijk is.

Eind jaren ’60 zagen centrale bankiers de oplopende inflatie ook al als tijdelijk. Inmiddels zijn we een generatie verder en de huidige economen en centrale bankiers zijn kinderen van een periode die we de Great Moderation zijn gaan noemen: een lange periode van positieve economische groei en lage inflatie. De periode van grote matiging begon begin jaren ’80 en was voor een belangrijk deel te danken aan onafhankelijk van de politiek opererende centrale banken die zich primair richtten op prijsstabiliteit.

De rol van centrale banken

Om met de centrale banken te beginnen: prijsstabiliteit is niet meer prioriteit nummer één. Inflatie wordt zelfs gezien als de oplossing voor het schuldenprobleem. Westerse centrale banken zijn bezig met een reflatiebeleid, dat ook wel bekend staat als financiële repressie. Zo’n beleid slaagt als de centrale banken zowel de korte als de lange rente structureel beneden de nominale groeivoet van de economie houden.

Nu de Fed in 2022 begint met het verhogen van de rente, ligt het einddoel volgens de dotplot van het FOMC op 2,5 procent. Gelet op de eigen verwachtingen ligt dat niveau nog altijd ver beneden de nominale groeivoet (reële groei plus inflatie) van de economie en dan gelooft deze centrale bank ook nog dat de inflatie dan alweer beneden de 2 procent is gezakt.

In Europa is het nog veel erger. Met een politica aan het hoofd van de ECB is het belangrijkste doel van de centrale bank het behoud van de euro. De lage rente is vooral in het belang van de economisch zwakkere landen binnen de eurozone en die landen maken binnen het ECB-bestuur getalsmatig de dienst uit. Ook Lagarde gelooft dat de inflatie van tijdelijke aard is en gaat volgend jaar de rente niet verhogen. Deze Europese afhankelijkheid is een groot verschil met de jaren ’70. Toen mocht Nederland in ieder geval nog zelf haar monetaire beleid bepalen.

De rol van loonstijging

Naar schatting 80 procent van de Nederlandse lonen komt tot stand via een collectieve arbeidsovereenkomst (cao), waarbij werkgevers met de vakbonden onderhandelen over de lonen. De macht van de vakbonden is sinds de jaren ’70 afgebrokkeld en dit wordt regelmatig als argument gebruikt om te betogen dat een loon-prijsspiraal dit keer onwaarschijnlijk is. Maar als vakbonden er dit keer niet in slagen om met de lonen minimaal de inflatie bij te houden, zullen de laatste leden de deur uitlopen.

Sinds het akkoord van Wassenaar is loonmatiging het devies, vooral om de concurrentiepositie van Nederland te verbeteren. In de praktijk is deze loonmatiging vergelijkbaar met de geleide loonpolitiek in de jaren ’50 en ’60. De loonexplosie in de jaren ’70 was deels ook een reactie daarop. Er is sprake van een lange slinger tussen arbeid en kapitaal. In de jaren ’70 was die volledig doorgeslagen in het voordeel van de factor arbeid, maar afgelopen jaren is die volgens velen doorgeslagen in de macht van het kapitaal.

Dit keer hebben de vakbonden vele medestanders, waaronder de politiek. Al die werknemers zijn immers ook kiezers en met Thomas Piketty in de hand wijst men op de te grote verschillen in inkomen en welvaart. Bovendien zijn werknemers dankzij social media veel machtiger dan in de jaren ’70, terwijl bedrijven die de nadruk willen leggen op duurzaamheid steeds meer hechten aan een goede reputatie. De vakbond hoeft maar enkele marketingmensen aan te nemen met een goede online social mediastrategie en de cao-lonen schieten omhoog.

De rol van de arbeidsmarkt

Waar economen het vreemd genoeg wel over eens zijn, is dat de tekorten op de arbeidsmarkt nog jarenlang zullen aanhouden. Dat komt ook door de pensionering van de babyboomgeneratie, die vooral in de tweede helft van dit decennium hard zal gaan. Ook hier is het verschil met de jaren ’70 navrant. Toen groeide de beroepsbevolking sterk doordat de babyboomgeneratie toetrad tot de arbeidsmarkt.

Nu verlaat deze generatie de arbeidsmarkt. We krijgen er de strijdbare millennials voor terug. Deze generatie gelooft in een vierdaagse werkweek en pensionering op de leeftijd van 55 jaar. Voor deze groep is werk niet meer prioriteit nummer één. Er is immers altijd wel een tijdelijke baan.

Verder overweegt één op de drie werknemers in Europa te stoppen met werk. Zij zijn ervan overtuigd dat ze beter eigen baas kunnen zijn en zien een toekomst in het verkopen van content (bijvoorbeeld als influencer) of het verkopen van spullen (e-commerce), of denken simpelweg hun geld te verdienen met de handel in cryptovaluta.

Ook is de arbeidsmarkt geflexibiliseerd. Jarenlang heeft flexibilisering de loonontwikkeling gedrukt, maar flexibilisering werkt ook de andere kant op. De flexwerkers zijn als eerste in staat om de prijzen (fors) te verhogen.

De rol van globalisering

Een verschil met de jaren ’70 is wel dat er diverse globaliseringsgolven zijn geweest. Na de sterke stijging van de lonen sloten destijds veel bedrijven hun fabrieken in Nederland, omdat ze niet meer konden concurreren met de lagelonenlanden.

Nederland is nog altijd een hele open economie met veel internationaal georiënteerde bedrijven, maar die bedrijven vertrekken tegenwoordig niet meer uit Nederland vanwege de hoge lonen. Ze zijn in Nederland vooral op zoek naar gekwalificeerd personeel en die zijn er alleen als er voldoende compensatie (lees loon) tegenover staat.

Bovendien is er na de jarenlange internationalisering sprake van regionalisering. Toeleveringsketens moeten korter en dat betekent dat er meer lokaal zal worden geproduceerd. Dat kan via robotisering en automatisering, maar dat vereist hoger gekwalificeerd personeel en die ontvangen een hoger loon. Veel laag betaalde banen zullen in de komende jaren verdwijnen door automatisering en robotisering. Dit wordt aangejaagd door het tekort aan mensen op de arbeidsmarkt. Dat is goed voor de productiviteit en dus ook goed voor de concurrentiepositie van Nederland. Lonen zullen dan niet achterblijven.

Bedenk verder ook dat de trek naar de lagelonenlanden ten einde is. China was jarenlang de exporteur van deflatie naar de rest van de wereld, maar onder de noemer van gemeenschappelijke welvaart is dat nu ten einde. Ook in China krimpt de beroepsbevolking.

De rol van inflatie

Tot slot kan iedereen wel wijzen op het laatste Nederlands inflatiecijfer van slechts 5,2 procent. De werkelijke inflatie komt dit jaar gemakkelijk boven de 10 procent uit. De prijzen op de huizenmarkt stijgen dit jaar met 20 procent en dat zien we niet terug in het inflatiecijfer. Voor steeds meer mensen is een eigen huis onbetaalbaar. Ook tabaksprijzen en de zorgpremies zijn geen onderdeel van het inflatiemandje.

Verder corrigeert het inflatiecijfer voor het feit dat producten steeds beter worden. Je krijgt steeds meer waar voor je geld. Dat geldt bijvoorbeeld voor computers, voor mobiele telefoons en ook voor auto’s. Het gevolg is dat, volgens de inflatieberekening, computers de afgelopen decennia tot wel 90 procent goedkoper zijn geworden. In werkelijkheid kost een computer ongeveer net zo veel als dertig jaar geleden, maar kan die uiteraard veel meer. Alleen toen had een gezin één computer waar je niets mee kon, maar nu is voor elk gezinslid een computer een eerste levensbehoefte. Dat zit niet in het inflatiemandje. Ook auto’s zijn na deze correctie de afgelopen decennia niet in prijs gestegen, maar toch kan een steeds groter deel van de bevolking zich geen nieuwe auto meer veroorloven.

In de afgelopen jaren heeft de deeleconomie samen met de discounters gezorgd voor oplossingen. De Albert Heijn werd de Lidl, KLM werd Easyjet en in plaats van een hotel boekt men nu een AirBnB. Zo konden velen toch drie keer per jaar op vakantie. Maar de rek is er nu wel zo’n beetje uit, de lonen moeten omhoog en de prijzen kunnen niets anders dan volgen.